Als het gaat over de wederkomst van de Heer Jezus dan zien we dat hier veel discussie en onenigheid over is. De wijsheid van deze wereld, de ‘wijsbegeerte’ (Kol2:8), de logica van het menselijk redeneren is hier de oorzaak van. Door eigen intellect niet te wantrouwen komt men met menselijke theorieën. Men ziet niet meer in dat het kruis ook met onze natuurlijke wijsheid heeft afgerekend. Maar de Bijbel leert ons niet over deze komst van de Heer om ons verstandelijk in te lichten, maar om onze levens te veranderen, dus met een moreel doel. Dit is dat wij in de verwachting van die komst ‘met verzaking van de goddeloosheid en de wereldse begeerten ingetogen, rechtvaardig en godvruchtig zouden leven in deze tegenwoordige boze eeuw’, Tit2:12. We hebben alle kanten van de waarheid nodig. En toch is er altijd weer de neiging om een bepaalde waarheid te benadrukken ten koste van een andere. Zo is er vandaag in bepaalde kringen heel veel aandacht voor de opname van de gemeente maar hoor je zelden iets over de publieke verschijning of openbaring van de Heer. Toch spreekt de Bijbel veel vaker over dit laatste dan over de opname van de gemeente. Dit heeft een specifieke reden welke ik in dit artikel heel graag wil benadrukken. Laten we eens kijken naar een aantal Schriftplaatsen die spreken over de verschijning van de Heer Jezus.
…en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken van de hemel met kracht en grote heerlijkheid. Mat24:30
Wanneer nu de Zoon des mensen komt in zijn heerlijkheid en alle engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de troon van zijn heerlijkheid; Mat25:31
Want wie zich voor Mij en voor mijn woorden schaamt, voor hem zal de Zoon des mensen Zich schamen wanneer Hij komt in zijn heerlijkheid en die van de Vader en van de heilige engelen. Luk9:26
Overigens is voor mij de kroon van de gerechtigheid weggelegd, die de Heer, de rechtvaardige Rechter, mij in die dag zal geven; en niet alleen mij, maar ook allen die zijn verschijning hebben liefgehad. 2Tim4:8
…in de verwachting van de gelukkige hoop en verschijning van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Jezus Christus, Tit2:13
…opdat de beproefdheid van uw geloof, veel kostbaarder dan die van goud, dat vergankelijk is en door vuur beproefd wordt, blijkt te zijn tot lof en heerlijkheid en eer bij de openbaring van Jezus Christus. 1Pet1:7
Naast deze teksten zijn er nog veel meer te noemen. Zo schrijft Paulus in 1Kor1:7 niet over de opname, maar dat de Korinthiërs ‘de openbaring van onze Heer Jezus Christus’ verwachtten. In vers 8 noemt hij deze openbaring ‘de dag van onze Heer Jezus Christus’ (zie ook 1Kor5:5; Fil1:6,10; 2:16; 2Thes1:10). Petrus schrijft dat wij volkomen moeten hopen, niet op de opname, maar ‘op de genade die u gebracht wordt bij de openbaring van Jezus Christus’ (1Pet1:13). Ook schrijft hij dat wij ons zullen verblijden ‘met vreugdegejuich bij de openbaring van zijn heerlijkheid’ (1Pet4:13). Hier heb ik betoogd dat de opname van de gemeente onze levende hoop is, maar dat neemt niet weg dat de verschijning van de Heer een zeer grote rol heeft voor ons leven vandaag.
Bij de eerste komst van Jezus in de wereld verscheen de genade van God ‘heilbrengend voor alle mensen’ om ons van alle wetteloosheid te verlossen en de zonde af te schaffen (Tit2:11,14; Hb9:28). Deze genade zal voor hen die geloven overgaan in een ‘uitermate uitnemend, eeuwig gewicht van heerlijkheid’ (2Kor4:17) bij de komst van de Heer. Door de verschenen genade behouden van de toorn (1Thes1:10), leven de gelovigen in deze wereld in de verwachting van zijn komst. Zij zullen dan met Hem verschijnen in heerlijkheid (Kol3:4). Dit zal de openbaring van de ‘zonen van God’ zijn (Rom8:19). Deze toekomstige heerlijkheid van de gelovigen zal in het koninkrijk van God zijn dat Hij zal oprichten op de ‘troon van zijn heerlijkheid’ (Mat19:28), terwijl de gelovigen met Hem zullen heersen vanuit de hemel. Vandaag is er ook veel nadruk op de gemeente van God maar veel minder op dit koninkrijk van God waar de Heer zelf (Hand1:3) en ook Paulus immers anderen over leerde (Hand28:23). Op zeer veel plaatsen in de Bijbel wordt zoals gezegd deze komst van de Heer Jezus op aarde beschreven.
Waarom spreekt de Bijbel zoveel over de komende publieke openbaring van de Heer Jezus, zijn verschijning aan de wereld, veel meer dan over de opname van de gemeente?
We weten vanuit de Bijbel dat de komst van de Heer bestaat uit twee verschillende fasen. Hij zal eerst de gelovigen tot Zich nemen (Joh14:2-3; 1Thes4:16-17) waarna Hij na de grote verdrukking met hen zal verschijnen uit de hemel (zie ook hier). Deze publieke manifestatie van zijn heerlijkheid aan de hele wereld wordt zoals gezegd veelvuldig genoemd in het Nieuwe Testament. Het is namelijk de goddelijke bedoeling dat er praktische kracht voortkomt uit de levende verwachting van deze verschijning van zijn komst. Zo schrijft Paulus aan Timotheüs:
Ik beveel je voor God die alles in leven houdt, en voor Christus Jezus die voor Pontius Pilatus de goede belijdenis betuigd heeft, dat je dit gebod onbesmet en onberispelijk bewaart tot op de verschijning van onze Heer Jezus Christus, 1Tim6:13-14
Timotheüs moest ‘dit gebod’, namelijk het ontvluchten van de ongerechtigheid (zie vs4,5,9-10) het najagen van het goede en het strijden van de goede strijd van het geloof in het licht van de verschijning van de Heer ‘onbesmet en onberispelijk’ bewaren. Het is namelijk zo dat in die dag alles openbaar zal worden. De trouwe gelovigen zullen hun beloning ontvangen van de Meester welke duizend jaar lang (Op20:2-5) tot zijn eer is, terwijl de huichelaars (naamchristenen) geoordeeld zullen worden. Als wij nu vandaag leven tot eer van Hem zal straks blijken welke gevolgen dit heeft in het koninkrijk van God. Op dezelfde wijze instrueert Paulus Timotheüs in 2Tim4:1-2:
Ik betuig voor God en Christus Jezus, die levenden en doden zal oordelen, en zijn verschijning en zijn koninkrijk: predik het woord, wees paraat, gelegen en ongelegen; weerleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en lering.
Met het oog op de komende verschijning die een inleiding zal zijn van het koninkrijk van God, moest Timotheüs trouw blijven staan voor de waarheid in een tijd van verval. Hoewel hij hierom lijden zou kennen (2Tim4:5) moest hij zijn geestelijk oog van het geloof richten op de verschijning van de Heer wanneer Deze alles zal rechtzetten. Die komende dag van zijn verschijning zal namelijk in het oordeelsvuur worden geopenbaard.
-ieders werk zal openbaar worden. Want de dag zal het aan het licht brengen, omdat deze in vuur geopenbaard wordt, en hoe ieders werk is, dat zal het vuur beproeven. 1Kor3:13
In onze tijd leven wij in de ‘tegenwoordige boze eeuw’ (Gal1:4) waarin de mens zichzelf verhoogt en verheerlijkt. Het is een ik-gerichte maatschappij en ieder zoekt zijn eigen belang. Deze mentaliteit is ook in de gemeenten doorgedrongen. We lezen dit o.a. in 2Tim4:3 waar staat dat zij ‘de gezonde leer niet zullen verdragen, maar naar hiun eigen begeerte voor zichzelf leraars zullen verzamelen om zich het gehoor te laten strelen’. De trouwe gelovigen zoeken echter (als het goed is) het belang van de Heer. Zij leven passend bij de komende dag van zijn verschijning. Zij ontvluchten de ongerechtigheid en jagen naar de gerechtigheid (2Tim2:22), terwijl zij onderwezen worden hierin (2Tim3:16). Dan zullen zij in overeenstemming hiermee ook de ‘kroon van de gerechtigheid’ (2Tim4:8) ontvangen omdat ze zijn verschijning liefhebben. Maar helaas zien we deze liefde tot de verschijning van onze Heer steeds zeldzamer worden.
Waarom heeft deze waarheid van de komende verschijning van de Heer Jezus zo weinig praktische effecten op de levens van gelovigen vandaag?
Het eerste antwoord hierop moet zijn: omdat er met deze waarheid wel verstandelijk wordt ingestemd, maar deze wordt niet in het hart ontvangen als een getuigenis rechtstreeks van God. Daarom is men niet praktisch klaar voor zijn komst, zoals de Korinthiërs die regeerden in deze wereld (1Kor4:8) en zichzelf verhoogden. Het tweede antwoord is: omdat men weinig tot geen werkelijk meelevend inzicht heeft in de huidige verwerping van de Heer in deze wereld. Wij leven in een atmosfeer van haat tegen Christus in deze wereld maar dit wordt onvoldoende beseft. De wereld ligt onder het oordeel en zal verloren gaan. Het gevolg is dan ook weinig tot geen oefening van een levende verwachting dat bij zijn komst Hij de publieke eer en heerlijkheid zal ontvangen en ook deze wereld in gerechtigheid zal regeren.
Hoe kunnen we deze waarheden kennen en tegelijk leven volgens de geest van deze wereld of in deze wereld die Hem heeft verworpen nog iets willen voorstellen? Als wij werkelijk deze zaken als goddelijke waarheden zien en wij leven er niet naar, doen wij ze dan niet vreselijk veel geweld aan? Het profetische woord is niet bedoeld om een aantal gebeurtenissen voor ons op een rij te zetten, maar om onze harten en gewetens in het juiste licht te plaatsen van de huidige tijd en de komst van de Heer ‘totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten’ (2Pet1:21). Als we weten dat de ‘elementen brandend zullen vergaan’ (2Pet3:10) hoe kunnen we dan in deze huidige wereld een positie verlangen of invloed in haar politiek? God wil ons juist losweken van deze wereld opdat we er als ‘bijwoners en vreemdelingen’ (1Pet2:11) zullen leven.
Daarin verheugt u zich, zo nodig nu een korte tijd bedroefd door allerlei verzoekingen, opdat de beproefdheid van uw geloof, veel kostbaarder dan die van goud, dat vergankelijk is en door vuur beproefd wordt, blijkt te zijn tot lof en heerlijkheid en eer bij de openbaring van Jezus Christus. 1Pt1:6-7
Petrus schrijft dat wij ons verheugen over onze erfenis in de hemelen weggelegd, maar dat wij in de tussentijd ‘zo nodig’ te lijden hebben onder allerlei verzoekingen. God tuchtigt ons (dat is nodig) opdat ons geloof, waar Paulus Timotheüs toe oproept om voor te strijden, blijkt te zijn tot lof en eer bij de verschijning van de Heer. Dán wordt pas duidelijk hoe kostbaar het geloof is waaraan wij hebben vastgehouden. Dan zal het zijn tot lof en eer van Hem.
Geliefden, nu zijn wij kinderen van God, en het is nog niet geopenbaard wat wij zullen zijn. Wij weten dat als Hij geopenbaard zal zijn, wij Hem gelijk zullen zijn; want wij zullen Hem zien zoals Hij is. En ieder die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich zoals hij rein is. 1Joh3:3
In onze tijd herkent de wereld ons niet als kinderen van God zoals zij ook niet Jezus herkende als de Zoon van de Vader. Aan ons is geen heerlijkheid te zien. Nu is ook nog niet de openbaarwording van wat we straks zullen zijn in heerlijkheid. Nu kennen we strijd en lijden, straks echter zullen wij Hem zien zoals Hij is, in al zijn luister en heerlijkheid. Deze hoop heeft een enorme heiligende kracht. Paulus noemt dit ‘zijn verschijning liefhebben’ (2Tim4:8). Maar direct hierna noemt hij voorbeelden van hen die dit niet deden. Demas ‘vluchtte’ niet voor de verleidingen en kreeg de tegenwoordige eeuw lief (2Tm4:10), Alexander jaagde niet het goede na en berokkende Paulus veel kwaad (2Tm4:14) en ‘allen’ streden niet de goede strijd van het geloof onder tegenstand en verlieten Paulus en dus ook zijn onderwijs (2Tm4:16).
Hebben wij zijn verschijning lief? Branden onze harten bij het idee dat Hij straks heerlijkheid en eer zal krijgen in deze wereld? Dat Hij alles wat nu nog door God verdragen wordt in deze tijd van genade straks zal rechtzetten? Het is niet zo dat veel gelovigen vandaag niet op de hoogte zijn van de komst van de Heer in heerlijkheid en van de heerlijke gevolgen daarvan. Maar om in onze harten één te zijn en mee te voelen met onze liefdevolle Heer Jezus in zijn huidige verwerping in deze wereld terwijl wij met blijdschap, in diepe gemeenschap met Hem, zijn glorieuze verschijning in heerlijkheid verwachten is iets heel anders.