In diverse artikelen heb ik geprobeerd aan te geven wat de huidige plaats is van het volk Israël in profetisch perspectief, zie hier, hier en hier. Zoals de reactie op wat Paulus schrijft in de brief aan de Romeinen was: ‘heeft God dan zijn volk verstoten?’ (Rom.11:1), zo verwijt men mij een ‘anti-Israël’ standpunt in te nemen. Maar zoals Paulus glashelder was over de huidige staat van Israël waardoor men hem vervolgde en vroeg of God zijn volk dan had verstoten, zo fel zijn de reacties vandaag ook. Bijna altijd als ik met iemand spreek die het hierin niet met mij eens is, komt Romeinen 11 aan bod. Het blijkt vaak dat men dit hoofdstuk zo leest alsof de gelovigen van de gemeente zijn ‘ingelijfd’ in Israël en dat ‘heel’ Israël, (waar men leest:) alle Israëlieten, behouden worden. Het is onvoorstelbaar hoeveel uitleggers dit nog steeds onderwijzen. Aan deze misverstanden wil ik daarom in dit artikel een einde maken omdat het tot grote schade leidt in het geloof.

Waar gaat het nu over in dit hoofdstuk? Paulus heeft in het begin van deze brief aangetoond dat alle mensen, ongeacht hun afkomst, onder het oordeel van God liggen. Dit geldt dus ook voor alle Joden.

Wat dan? Zijn wij uitnemender? Helemaal niet. Wij hebben immers tevoren zowel Joden als Grieken beschuldigd, dat zij allen onder de zonde zijn. Rom.3:9

De hele wereld staat ‘strafschuldig’ voor God (Rom.3:19), ‘allen hebben gezondigd’ (Rom.3:24), dus ook alle Joden. God heeft in Christus de oude mens meegekruisigd (Rom.6:6). Allen zijn zij gestorven wat God betreft, 2Kor.5:14. Joden hebben daarom wat betreft de behoudenis geen ‘streepje voor’ louter en alleen omdat zij fysiek behoren tot het verbondsvolk van God. Nicodemus kreeg deze boodschap al van de Heer die tegen hem zei dat als hij niet opnieuw geboren zou worden, hij het koninkrijk van God niet zou binnengaan en zelfs niet zou kunnen zien (Joh.3:3,5). Voor God is een fysieke Jood die zich niet heeft bekeerd geen Jood. ‘Want niet hij is een Jood die het uiterlijk is’, Rom2:28. ‘Want niet allen zijn Israël die uit Israël zijn’, Rom.9:6b. De ware Jood en het ware Israël is voor God die Jood en dat volk dat zijn Zoon heeft aangenomen (Joh.1:12). Dit is ‘het Israël van God, Gal.6:16. De zegen is altijd geweest ‘over allen die geloven; want er is geen onderscheid’, Rom.3:22.

Dan rijst de vraag, hoe zit het dan met Gods beloften aan dit fysieke volk Israël? Hij heeft hen landsbeloften gedaan en grote zegeningen in de toekomst beloofd. Als allen onder de zonde zijn besloten, dan lijkt het wel alsof Gods beloften vervallen zijn. Dit is de reden voor Paulus om de drie hoofdstukken over Israël te schrijven (Rom.9-11). Hij begint met:

Maar het is niet zo, dat het woord van God vervallen zou zijn. Rom.9:6a

Gods beloften aan dit volk zullen allemaal waargemaakt worden, maar vervolgens toont hij aan dat alleen zij die uit het geloof zijn ‘kinderen van de belofte zijn’, Rom.9:6-8. De beloften die God aan Israël heeft gedaan, zijn niet voor hen die fysiek van Abraham afstammen, maar alleen voor hen die uit het geloof zijn. Dit zal de ‘rest’ zijn (Jes.10:20-21), het ‘overblijfsel’ (Sef.3:3) van de eindtijd en dus niet alle natuurlijke Joden. Paulus toont aan dat deze groep naar ‘verkiezing’ is geroepen, Rom.9:10-18. De meerderheid van Israël heeft niet op grond van geloof, maar op grond van werken geleefd en zal dus verloren gaan. ‘Zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots’, Rom.9:32. Ze hebben hun eigen gerechtigheid trachten op te richten en zich aan de gerechtigheid van God niet onderworpen, Rom.10:3.

Paulus’ vurige wens is dan ook dat in de huidige tijd er nog enigen (Rom.11:14; 1Kor.9:20-21) uit dit volk behouden worden, Rom.11:1. Als zij met hun hart geloven dat Jezus is opgewekt en met de mond Hem belijden als Heer, zullen zij behouden worden, Rom.10:9. Toch zal de meerderheid van Israël dit niet doen.

Maar tot Israël zegt Hij: ’De hele dag heb Ik mijn handen uitgestrekt naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk’. Rom.10:21

Paulus gaat dan in Rom.11 spreken over het toekomstige herstel van Israël. God heeft zijn volk immers niet verstoten, vs1. Paulus is daar zelf een voorbeeld van als bekeerde Jood, plus het huidige deel uit de Joden dat gelooft in de Heer Jezus, vs5. Dit is het huidige ‘overblijfsel naar de verkiezing van zijn genade’. Het overgrote deel van Israël is echter verhard vanwege hun ongeloof en God heeft hen een ‘geest van diepe slaap’ gegeven, Rom11:8. We lezen hier ook over in 2Kor.3:15-16. In Gods wegen met deze wereld en volgens zijn raadsbesluit leidde deze verharding en de val van Israël tot de zegen voor de heidenen.

Ik zeg dan: Zijn zij gestruikeld, opdat zij zouden vallen? Volstrekt niet! Maar door hun overtreding is de behoudenis tot de volken gekomen, om hun jaloersheid op te wekken. Rom.11:11

De verwerping van (een deel van) Israël heeft zo grote zegen gebracht voor de wereld. Dit neemt hun verantwoordelijkheid echter niet weg. Petrus houdt hen dan ook voor dat zij de Heer hebben gedood, Hand.2:23. Hun verharding is dus het gevolg van hun ongeloof en tegelijk passend in de raad van God. Groot mysterie maar beiden waar. Nu gaat Paulus zijn bekende vergelijking gebruiken van de olijfboom in Rom.11:16-24. Het is hierin heel belangrijk om te zien dat deze boom niet Israël voorstelt! Zij zijn in deze vergelijking de ‘natuurlijke takken’. De boom is de zegen waardoor een bepaalde groep mensen tot een getuigenis is gesteld in de wereld, het beeld van de olijfboom. Israël stamt van nature af van Abraham aan wie deze zegen was beloofd en dus zijn zij de natuurlijke takken. Zij hadden een getuigenis in de wereld moeten zijn, maar Paulus schrijft in Rom2:24: ‘Want om u wordt de naam van God onder de volken gelasterd’. Door hun falen zijn zij als getuigenis ‘afgebroken’. Er kwam een nieuw getuigenis, het christendom.

En als enkele van de takken afgebroken zijn, en u die een wilde olijfboom was, daartussen geënt bent en mededeelgenoot van de wortel en de vettigheid van de olijfboom bent geworden, Rom.11:17

Wij, de gelovigen uit de heidenen zijn dus niet geënt op Israël (zij zijn immers de natuurlijke takken), maar op de boom van de zegeningen die door het geloof zijn. De wortel is Christus, in Hem is de zegen. Israël verwierp Hem en dus zijn enkele natuurlijke takken afgebroken van het getuigenis dat zij hadden moeten zijn. Dit is het Israël dat Paulus beschrijft in Rom10:16-21. Er zijn nog natuurlijke takken aan de boom, want er zijn ook vandaag nog Joden die de Heer Jezus belijden als hun Verlosser en Heer. Dit zien wij o.a. in de eerste hoofdstukken van het boek Handelingen. Daar bestaat de gemeente nog uitsluitend uit bekeerde Israëlieten (en proselieten). Samen met de gelovigen uit de volken vormen zij al tweeduizend jaar het goddelijke getuigenis op aarde, de gemeente van God, zie Ef.2:14-20. Dit getuigenis (de olijfboom) wordt door Paulus hier beschreven in diens verantwoordelijkheid.

Het gaat hier dus niet over het lichaam van Christus maar over het huis van God op aarde, wat mensen daarvan terecht brengen. Ook de christenheid heeft gefaald om dit getuigenis vast te houden. Daarom zal, als de ware gemeente is opgenomen, ‘de volheid van de volken is ingegaan’ (Rom.11:25) de valse christenheid worden ‘afgehouwen’, Rom.11:22. Dan, in de eindtijd, zal Israël als volk weer geënt worden, dat is dat deel dat niet in ongeloof blijft waarover ik hier heb geschreven. Zij zullen alle beloften van God ontvangen. Dit deel, de ‘rest’, het ‘overblijfsel’ uit alle twaalf stammen (dus niet alle Israëlieten die dan leven) wordt hier in Rom.11:26 ‘heel Israël’ genoemd. Dit is het deel van Israël dat overblijft na het oordeel over de goddelozen. Het goddeloze deel van Israël, dat de antichrist zal dienen, zal namelijk worden omgebracht net zoals dit geldt voor de goddeloze volken. Er is geen aanziens des persoons bij God, Rom.2:11.

Er heerst enorm veel emotie rondom dit onderwerp. Men plaatst het huidige Israël daardoor op een voetstuk. Hierdoor verslapt de aandacht voor de Heer Jezus als het hemelse hoofd van de gemeente. Vaak zorgt dit ervoor dat men niet meer onbevooroordeeld kan lezen wat er nu eigenlijk staat in Rom.11. Nog steeds beweren velen dat wij, de gelovigen uit de volken zijn geënt op Israël. Dit is pertinent niet waar. Door de gelovigen op deze manier te verbinden met een natuurlijk volk, verliest men uiteindelijk de hemelse zegeningen uit het oog en helaas vaak ook de heerlijkheid van onze Heer Jezus Christus. Gelovigen zijn leden van Hem, verbonden met Hem in de hemel en niet met iets of iemand op aarde. Ik hoop met dit artikel duidelijk te hebben gemaakt wat de betekenis is van deze prachtige hoofdstukken die de trouw, de barmhartigheid en de grote liefde van God in het licht stellen, ondanks de ontrouw van Israël en van alle mensen.

O diepte van rijkdom, zowel van de wijsheid als van de kennis van God! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen! Rom.11:33