En Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente, Hij die het begin is, de eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in alle dingen de eerste plaats zou innemen. Kol.1:18
De gelovigen worden vandaag bestookt met de dingen van beneden, de turbulente ontwikkelingen in de wereld en binnen de christenheid via de vele media. De gebeurtenissen in Israël in het bijzonder eisen veel aandacht op, waardoor velen alleen nog maar met deze politieke dingen ‘van beneden’ bezig zijn (ik bedoel niet de Bijbelse aandacht voor het profetische woord over Israël). Hierdoor wordt de waarheid van de gemeente steeds minder gekend. Waar horen we nog de diepere dingen verkondigen over de gemeente van God? Deze waarheden blijven steeds meer onbekend in de gedachten van predikers, leraars en dus ook van de gelovigen. De gemeente van God is echter het grootste wonder van genade, ‘de rijkdom van zijn genade’ (Ef.1:7). Ik heb er diverse malen over geschreven, maar wil in dit artikel alles nog eens overzichtelijk op een rijtje zetten. Achtereenvolgens behandel ik: de oorsprong, de aankondiging, het ontstaan, het wezen, de toekomst, het rentmeesterschap, de verantwoordelijkheid en het falen van de gemeente van God.
De oorsprong van de gemeente
Waar Israël en haar toekomst in het koninkrijk van God vanaf de grondlegging van de wereld is ontstaan (Mat.25:34), is de gemeente ontstaan in de eeuwigheid die achter ons ligt in God zelf, voor de grondlegging van de wereld (Ef.1:4). Paulus noemt de waarheid van de gemeente ‘de verborgenheid’. Het was een onbekend iets voordat het werd geopenbaard aan de apostelen en profeten van het Nieuwe Testament (Ef.3:5). Het was, tot op deze tijd ‘van alle eeuwen verborgen in God’ (Ef.3:9). Deze verborgenheid, de gemeente, wordt het lichaam van Christus genoemd (1Kor.12:27; Kol.1:18) en betreft een bijzonder gezelschap gelovigen. Het zijn zij die geloven in de Heer Jezus nadat Hij werd verworpen op de aarde en is verheerlijkt in de hemel. God heeft ‘In Zichzelf’ (Ef1:9) voorgenomen dat dit gezelschap op een unieke wijze verbonden zal zijn met zijn Zoon ‘naar zijn welbehagen’.
…en voor allen in het licht te stellen wat het rentmeesterschap is van de verborgenheid die van alle eeuwen verborgen was in God, die alle dingen geschapen heeft; Ef.3:9
De gelovigen die behoren tot de gemeente zijn uitverkoren ‘voor de grondlegging van de wereld’, Ef1:4. Dit is ‘In Hem’, in de Zoon van God en dit is de reden van haar ontstaan. Alle zegeningen zijn ‘in Christus’ (Ef.1:3), en op geen enkele wijze verbonden met Adam en ook niet met onze werken. God de Vader zag zijn Zoon van eeuwigheid af (zie Spr.8:30-31) en heeft, vanwege de grote liefde tot Hem, in Hem een belofte gedaan. Dit is de ‘belofte in Christus’ (Ef.3:6), de belofte van het eeuwige leven (Tit.1:2). God wilde vanaf het begin anderen betrekken in zijn vreugde over zijn Zoon, wat de Bijbel ‘het eeuwige leven’ noemt. Joh.17:3. Hiertoe koos Hij dit gezelschap uit (zie ook Rom.8:29-30), voordat er sprake was van een zondeval, en begenadigde Hij hen in Christus ‘voor de tijden van de eeuwen’.
God, die ons heeft behouden en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en de genade die ons gegeven is in Christus Jezus voor de tijden van de eeuwen, 2Tim.1:9
Deze ‘veelvuldige wijsheid van God’, die goddelozen rechtvaardigt (Rom.4:5) en hen zo heeft gezegend, wordt vandaag bekend gemaakt door de gemeente aan de overheden en machten in de hemel, Ef.3:10.
De aankondiging van de gemeente
Hoewel de gemeente dus van ‘voor de tijden van de eeuwen’ in het hart van God was, duurde het nog vierduizend jaar alvorens de gemeente werd aangekondigd door de Heer Jezus. Eerst moest de mens ook onder wet (Israël) ‘getest’ worden opdat naar de gerechtigheid van God onomstotelijk vast is komen te staan dat allen hebben gezondigd en dat er niemand is die rechtvaardig is (Rom.3:23,11). De Heer spreekt voor het eerst over de gemeente in Mat.16.
En ook Ik zeg je dat jij Petrus bent, en op deze rots zal Ik mijn gemeente bouwen, en de poorten van de hades zullen haar niet overweldigen. Mat.16:18
De ‘rots’ waarop Hij de gemeente zou gaan bouwen is de belijdenis van Petrus: ‘U bent de Christus, de Zoon van de levende God’, Mat.16:16. De Heer zegt: ‘Ik zal’. De gemeente was dus nog toekomst op dat moment; een verborgenheid die in vorige geslachten van de mensen niet bekend was geworden (Ef.3:5; Kol.1:26). Dit laat geen enkele ruimte voor de gedachte dat de gemeente al bestond in het Oude Testament, voordat Jezus opstond uit de dood. Israël is niet hetzelfde als de gemeente. De Joden hadden tijdelijke zegeningen op aarde, te verkrijgen via de geslachtstslijn van Abraham. De gemeente kent een totaal andere positie en hemelse zegeningen volkomen los van nationaliteit, afkomst, geslacht etc.. We zien dit ook in het volgende gedeelte:
Dit nu zei Hij van de Geest, die zij die in Hem geloven, zouden ontvangen; want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet was verheerlijkt. Joh.7:39
De Geest ‘was er nog niet’. De Geest, die uiteraard wel werkte op aarde in de tijden daarvoor, zou voor het eerst komen wonen op aarde in de gemeente (1Kor.3:16; Ef.2:22), terwijl de gelovigen die behoren tot de gemeente verbonden zouden zijn door de Geest met een verheerlijkt mens in de hemel. Dit was in de tijden van het Oude Testament niet het geval. Er was toen geen verheerlijkt mens in de hemel en geen Heilige Geest op aarde, wonend in mensen. Dit is het wezen van het christendom. Ik wil hiermee absoluut niet zeggen dat ik de individuele levens van deze heiligen als minderwaardig beschouw, integendeel, alleen was hun positie niet die van de gemeente van God. God had met ons ten opzichte van hen ‘iets beters’ voorzien (Heb.11:40). Alleen de gemeente is het lichaam van Christus, onderscheiden van andere ‘families’ van de Vader (Ef.3:15).
Het ontstaan van de gemeente
Dit zien we gebeuren op de Pinksterdag waar de gelovigen door één Geest tot één lichaam gedoopt werden, 1Kor.12:13.
En er kwam plotseling uit de hemel een geluid als van een geweldige, voortgedreven wind en deze vulde het hele huis waar zij zaten. Hand.2:2
De Heilige Geest werd vanuit de hemel gezonden en de gemeente, het huis van God op aarde, werd gevormd. Jezus had al gezegd (Mat.16:18, zie boven) dat Petrus (=’steen’) een onderdeel, een ‘levende steen’ zou zijn in dit geestelijke huis (zie 1Pet.2:4-5). Het huis, bestaande uit nog maar honderdtwintig gelovigen werd gevuld met Christus en de discipelen spraken waar het hart vol van was, van Hem. De Heilige Geest was immers gekomen om Hem te verheerlijken (Joh.16:14). Het resultaat was dat drieduizend Joden zich bekeerden ‘van dit verkeerde geslacht’ (Hand.2:40) en zich lieten dopen. Zo werden zij ‘de Heer toegevoegd’ (Hand.5:14). Allen werden persoonlijk verbonden met Christus in de hemel. Gods liefde voor het Joodse volk komt tot uitdrukking doordat Joden als eerste tot de gemeente behoorden als ‘een overblijfsel naar de verkiezing van zijn genade’ (Rom.11:5). Andersom zijn de gelovige heidenen nu ‘mede-ingelijfden’ met de gelovige Joden van dit ene lichaam van Christus geworden en ‘mededeelgenoten’ van de belofte in Christus (Ef.3:6).
En er vertoonden zich aan hen tongen als van vuur, die zich verdeelden, en het zette zich op ieder van hen. En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en ze begonnen in andere talen te spreken, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. Hand.2:3-4
De ‘tongen als van vuur’ symboliseren het oordeel dat over het vlees (en dus ook het natuurlijke Israël) is uitgesproken op het kruis. De discipelen werden vervuld met de Heilige Geest en het vlees had geen ruimte meer. Ze begonnen meteen te spreken over ‘de grote daden van God’, wat Hij in Christus volbracht had op het kruis, een volkomen behoudenis, Hand.2:11. Over deze ‘grote behoudenis’ in de Heer Jezus spreekt ook Heb.2:3, doelend op ‘hen die het gehoord hebben’, de discipelen. Dit fundament van de gemeente is toen eenmalig door de apostelen en profeten gelegd, Ef.2:20.
Het wezen van de gemeente
En Hij heeft alles aan zijn voeten onderworpen en Hem als hoofd over alles gegeven aan de gemeente, die zijn lichaam is, de volheid van Hem die alles in allen vervult. Ef.1:22-23
De gemeente als het lichaam van Christus is er voor de tentoonspreiding van al de volheid van het hoofd. Deze volheid is de vrucht van de Geest, het karakter van Christus, ‘liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing’, Gal.5:22.
En Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente, Hij die het begin is, de eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in alle dingen de eerste plaats zou innemen. Kol.1:18
Hij moet in de gemeente gezien worden, als ‘de eerste liefde’ die de eerste plaats inneemt in de harten van de gelovigen.
Christus in u, de hoop van de heerlijkheid, Kol.1:27
De gemeente wordt door Paulus ook vergeleken met een bruid. Als hij spreekt over het huwelijk dan zegt hij: ‘Deze verborgenheid is groot, maar ik doel op Christus en op de gemeente’, Ef.5:32. In dit beeld is de gemeente het voorwerp van de grenzeloze liefde van de Heer Jezus en beantwoordt de gemeente deze liefde met wederliefde.
Mannen, hebt uw vrouwen lief, evenals ook Christus de gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven, Ef.5:25
Zijn liefde voor de gemeente komt tot uitdrukking in het verleden, het heden en in de toekomst. Hij heeft Zich in het verleden voor de gemeente overgegeven op het kruis. ‘Ik leg mijn leven af voor de schapen’ (Joh.10:15). ‘Hij voedt en koestert het, evenals ook Christus de gemeente’, Ef.5:29. Dit doet Hij in het heden, door de wassing met water, het woord van God. We zien dit uitgewerkt in Ef.4:11-16 waar de gegeven gaven aan de gemeente leiden tot kennis van de Zoon van God.
De toekomst van de gemeente
Hij zal haar tenslotte volmaakt voor Zich stellen. De gemeente zal dan volkomen passend voor Hem zijn, als een ‘reine maagd’ (2Kor.11:2).
…opdat Hij haar zou heiligen, haar reinigend door de wassing met water door het woord, opdat Hij de gemeente voor Zich zou stellen, heerlijk, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, maar opdat zij heilig en onberispelijk zou zijn. Ef.5:26-27
De gelovigen die behoren tot de gemeente zijn uitverkoren voor de grondlegging van de wereld om straks volmaakt ‘voor Hem’ te zijn in het huis van de Vader (Joh.14:2-3).
…zoals Hij ons in Hem heeft uitverkoren voor de grondlegging van de wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Hem in de liefde, Ef.1:4
De gemeente zal volmaakt geschikt zijn gemaakt voor de vreugde van het hart van God, beantwoordend aan zijn volmaakte natuur en helemaal in overeenstemming met Christus: heilig zoals Hij dat is en ‘in liefde’, de natuur van God. De gemeente is daarom ook ’tevoren bestemd om aan het beeld van zijn Zoon gelijkvormig te zijn’, Rom.8:29. De Vader wil Zich omringen door mensen die Zijn liefde net zoals Christus als mens volmaakt beantwoorden zodat Hij vreugde schept in hen en wij in Hem. Daarvoor moest de gemeente ‘heilig en onberispelijk’ zijn om zo omgang, gemeenschap met God te kennen. Dit is het eeuwige leven dat Hij heeft beloofd, 1Joh.2:26.
…daar Hij ons de verborgenheid van zijn wil bekend heeft gemaakt, naar zijn welbehagen, dat Hij Zich had voorgenomen in Zichzelf aangaande de bedeling van de volheid der tijden, om alles wat in de hemelen en wat op de aarde is onder een hoofd samen te brengen in Christus; in Hem, in Wie wij ook erfgenamen zijn geworden, waartoe wij tevoren bestemd waren naar het voornemen van Hem die alles werkt naar de raad van zijn wil, Ef.1:9-11
De gemeente zal bovendien met Christus boven alles gesteld worden op aarde en in de hemelen om Hem te verheerlijken in verheerlijkte lichamen, 2Thes.1:10; 2:14. We zien dit voorgesteld in het nieuwe Jeruzalem ‘die uit de hemel neerdaalt van God en de heerlijkheid van God had’ (Op.21:10). Tegelijk is dit Jeruzalem, dat de gemeente in heerlijkheid voorstelt in haar regering met Christus, de bruid (zie Op.21:9). Zoals Eva uit Adam was, zo is de gemeente ‘uit Christus’. Zoals Eva met Adam werd gesteld over de eerste schepping, zo zal de gemeente met Christus over de nieuwe schepping gesteld worden. Zoals de vrouw de heerlijkheid is van de man, zo is de gemeente de heerlijkheid van Christus (1Kor.11:7b). Met Christus verenigd in zijn regering zal de gemeente tot in alle eeuwigheid zijn heerlijkheid tentoonspreiden tot lof van de heerlijkheid van God.
Het rentmeesterschap van de gemeente
Paulus is de aangewezen en enige apostel om dit rentmeesterschap, de waarheid van de gemeente te bewaren en te verkondigen. Hoewel deze dingen door de Heilige Geest geopenbaard werden ‘aan zijn heilige apostelen en profeten’ (Ef.3:5), is Paulus door God aangesteld tot de bekendmaking van dit voornemen van God.
Waar u immers hebt gehoord van het rentmeesterschap van de genade van God, mij voor u gegeven, dat mij door openbaring de verborgenheid is bekend gemaakt – zoals ik tevoren in het kort geschreven heb; daardoor kunt u, als u dit leest, mijn inzicht opmerken in de verborgenheid van Christus – Ef.3:2-4
Alleen in de brieven van Paulus vinden we daarom de waarheid van de gemeente als het lichaam van Christus. Hij openbaart hierin deze ‘diepten van God’, 1Kor.2:10. Paulus werd om deze verkondiging hevig vervolgd. De Jood had immers geen privileges meer boven de heidenen in de verkondiging van deze ‘verborgenheid’, het was zelfs omgekeerd, de heiden die gelooft is gesteld boven de Jood die de Messias afwijst (Rom.2:26-29). Voor de Jood was dit al een enorme aanstoot, maar er was nog iets dat de Jood moeilijk kon begrijpen. In de synagogen gebruikte Paulus de Schriften om aan te tonen dat Jezus de Christus is, maar om de verborgenheid te openbaren kon hij dit niet omdat deze niet in de Schriften van de Joden, het Oude Testament, terug te vinden is. De waarheid van de gemeente is dat de gelovigen uit de Joden en uit de heidenen tot ‘één nieuwe mens’ geschapen zijn in Christus (Ef.2:15) en dat allen die hier niet toe behoren onder Gods oordeel vallen. Voor de Joden was en is dit onoverkomelijk omdat hun godsdienst, hun ‘ijver voor God’ tot niets werd gereduceerd. Zonder bekering vielen zij buiten de zegen van God. Hierdoor was Paulus ‘een gevangene in de Heer’, Ef.4:1. Vervolging is dan ook het deel van allen die godvruchtig willen leven ‘in Christus Jezus’, in overeenstemming met deze verborgenheid, 2Tim.3:12.
De verantwoordelijkheid van de gemeente
De gelovigen behoren zich gezien al het voorgaande te vullen met de goddelijke Personen die dit mogelijk hebben gemaakt: God de Vader, Ef1:17-18; Gal.4:6, God de Zoon: Ef3:17. Maar ook Christus de volmaakte mens behoort voor het geloofsoog te zijn, 2Ko3:18. Tenslotte roept Paulus op tot de vervulling met de Heilige Geest, Ef5:18. Hij is ook een goddelijk Persoon, die bedroefd kan worden (Ef.4:30). Zo worden de harten gevuld met goddelijke personen en is er omgang met God. Het gevolg hiervan is dat Christus tentoongespreid wordt zowel individueel als discipelen die worden als de Meester (Mat.10:25), als gezamenlijk als gemeente waar vrede, eendracht en liefde te vinden zijn. Wandel waardig de roeping, Ef.4:1. Zo is de gemeente geroepen om de ‘volheid’ van Christus te zijn (Ef.1:23). Dit kan niet door de wet te onderhouden, of om zelf een beter mens proberen te worden, maar door gevuld te worden met God, ‘vernieuwd tot kennis’, Kol.3:10.
De waarheid van de gemeente kennen zal o.a. de volgende gevolgen hebben in de praktijk: men komt ‘los’ van de wereld, omdat men weet te behoren bij een burgerschap ‘in de hemelen’ (Fil.3:20). Er is geen onderscheid tussen gelovigen onderling, allen zijn gelijk, ‘broeders’ en slechts één is de Meester (Mat.23:8). Er is geen sprake van aanmatigende titels zoals ‘dominee’, ‘pastor’, ‘bisschop’ ‘professor’, ‘theoloog’ o.i.d. (Mat.23:9). Paulus achtte al dit soort zaken ‘vuilnis’ (Fil.3:7) en noemde zichzelf de ‘voornaamste’ van de zondaars’ (1Tim.1:15). Er zal geen sprake zijn van uiterlijke religie (Kol.2:16v.), geen wettisch denken, geen aandacht voor zichtbare zaken (buiten de doop, de hoofdbedekking van de zusters en het avondmaal), geen bewondering van- of verbinding met het Jodendom, etc. Alles is door het geloof alleen (2Kor.5:8).
Het falen van de gemeente
Ondanks deze bijzondere positie van genade heeft de gemeente hopeloos gefaald. Gezien haar grote verantwoordelijkheid is haar val groter en tragischer dan dat van Israël. In 2Tim.3:1-5 zien we het verval van de christenheid. De mensen zijn ‘zelfzuchtig’ en ‘onheilig’. Men heeft een ‘schijn’ van godsvrucht terwijl de kracht ervan wordt verloochend (vs5). Boze mensen en bedriegers gaan van kwaad tot erger (2Tim.3:13). Men keert het oor van de waarheid af (2Tim.4:3). De meest verschrikkelijke zonden vinden plaats binnen de christenheid en het zal zelfs een ‘woonplaats van demonen’ worden, Op.18:2. Hoe tragisch en vreselijk! In Op.2:4 zien we de oorzaak hiervan dat in het begin al plaatsvond, het (bewust) verlaten van de eerste liefde wat zal resulteren in wat we lezen in Op.3:20: de afval van de christenheid; Christus staat buiten de gemeente. Hij klopt aan de deur om nog enkelen uit deze christenheid wakker te schudden. God zal dit systeem dan ook oordelen, zie Op.17 en 18. Droevig einde van het christelijk getuigenis. Vandaag is de enige weg het individu dat leeft overeenkomstig de waarheid van de gemeente (2Tim3:10,14, ‘Maar jij’), zich onttrekt aan de ongerechtigheid en die optrekt met ‘hen die de Heer aanroepen uit een rein hart’ (2Tim.2:19-22) Dit zijn meestal de kleine groepen, door de wereld en de christenheid veracht.
Ik weet uw werken; zie, Ik heb een geopende deur voor u gegeven, die niemand kan sluiten; want u hebt kleine kracht en hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet verloochend. Op.3:8
De ‘volheid van de heidenen’, de voltallige gemeente zal ingaan in het huis van de Vader (Rom.11:25) waarna God het vervallen huis van David weer zal oprichten (Hand.15:14). Tot die komst van de Heer is het nodig ons in deze waarheden, die eenmaal aan Paulus zijn toevertrouwd, te sterken en deze door te geven aan betrouwbare mensen.
Jij dan, mijn kind, sterk je in de genade die Christus Jezus is; en wat je van mij gehoord hebt onder vele getuigen, vertrouw dat toe aan trouwe mensen, die bekwaam zullen zijn ook anderen te leren. 2Tim.2:1-2