‘Spreek uit wat je gelooft en het zal werkelijkheid worden’. Deze nadruk op de koppeling tussen geloof en het uitspreken van geloofswoorden wordt ook wel aangeduid als de ‘word-faith’ (woord-geloof) leer. We vinden deze leer vaak binnen evangelisch-charismatische gemeenten. Onze woorden zouden ‘kracht’ hebben in de geestelijke wereld. Net zoals Jezus het levende Woord is, zo zijn wij ook, net als Hij, in staat te scheppen met onze woorden, hetzij in de onzichtbare wereld. Het resultaat is dat men leert om van alles uit te spreken en/of aan te spreken. De visie op wat geloof nu precies is en hoe het werkt bepaalt een hoop voor iemands theologie. Er is een visie de evangelische wereld binnen gesijpeld dat wij met onze woorden dingen in beweging kunnen zetten door geloof. Met name Derek Prince, een zeer invloedrijke en bekende Bijbelleraar uit de Pinksterbeweging, heeft deze leer aangehangen en verkondigd. Op één van zijn zgn. ‘proclamatiekaarten’ is te lezen: ‘ik verwerp iedere vorm van kanker’. Hij schrijft:
Misschien ligt onze nood op het gebied van lichamelijke genezing en gezondheid. De bijbel zegt ons over Jezus: ‘Hij heeft onze zwakheden op Zich genomen en onze ziekten heeft Hij gedragen (Matth. 8:17). ‘Door zijn striemen zijt gij genezen (1Petr.2:24). Deze uitspraken leggen de basis voor onze belijdenis die op dit gebied van toepassing is. Iedere keer dat ziekte dreigt, antwoord ik met een positieve belijdenis, in plaats van mijn gedachten voortdurend te richten op de symptomen. “Jezus zelf heeft mijn zwakheden op Zich genomen en mijn ziekte heeft Hij gedragen en door zijn striemen ben ik genezen”. In het begin ben ik wellicht wat onzeker. Dit komt door het spanningsveld tussen de duidelijke symptomen van mijn lichaam en de onveranderlijke waarheden van Gods Woord. Maar als ik Gods waarheid blijf belijden, dan wordt die waarheid een deel van mijzelf (Derek Prince: Leven door Geloof (1977) p112).
Naast het beroep op dit soort teksten, gaat Prince uit van het principe ‘spreken in geloof=resultaat.’ De kracht ligt niet alleen in het geloof, maar juist ook in het ‘belijden’ met de mond van datgene wat je gelooft. Ik ben het niet eens met deze leer en verwerp dan ook deze denkrichting. De ‘woord-geloof’ leer is gekoppeld aan het beloven van totale fysieke gezondheid die nu te bereiken is door het volbrachte werk van Christus. Daarnaast gaat deze leer vaak samen met het ‘prosperity gospel’ (of ‘welvaartsevangelie’), de gedachte dat God de gelovige wil zegenen op materieel vlak.
Er wordt in de ‘woord-geloof’-leer een enorme nadruk gelegd op twee zaken: het geloof en het uitspreken van datgene wat men gelooft (het ‘claimen’, ‘belijden’ of ‘proclameren’). Prince concludeert m.i. in het bovenstaande citaat veel te veel n.a.v. het Bijbelse begrip ‘belijdenis.’ Bedoelt de Bijbel ermee dat een waar geloof ook ‘beleden’ wordt, in de zin van zichtbaar uitgeleefd in woord en daad, Prince hangt er een magische waarde aan op. ‘Belijdenis’ is in de Bijbel het uiterlijke bewijs van het innerlijke geloof, maar volgens Prince is het de kracht van uitgesproken woorden. Hierin vult hij het begrip in naar zijn eigen leer over de kracht van uitgesproken woorden.
Nu is er over het begrip ‘geloof’ ontzettend veel te zeggen. Het zou een lijvig boek vereisen om alle Schriftplaatsen die over geloof spreken te bespreken. Ik beperk me tot de kernzaken en richt me eerst eens op de belangrijkste Bijbeltekst waarop de ‘woord-geloof’ theologie is gestoeld.
En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Hebt geloof in God. Voorwaar, Ik zeg u, wie tot deze berg zou zeggen, hef u op en werp u in de zee, en in zijn hart niet zou twijfelen, maar geloven, dat hetgeen hij zegt geschiedt, het zal hem geschieden. Daarom zeg Ik u, al wat gij bidt en begeert, gelooft, dat gij het hebt ontvangen, en het zal geschieden. Mk11:22-24
Deze tekst vormt de basis voor het hele denken dat gekoppeld wordt aan het uitspreken van wat men gelooft. Ook W.J. Ouweneel koppelt deze tekst aan zijn overtuiging dat we moeten uitspreken en niet moeten twijfelen (Willem Ouweneel: Geneest de zieken! (2003) p131). Jezus spreekt hier immers over het ‘geloven hetgeen hij zegt’. Ik moet toegeven dat ik deze tekst (en de parallelplaatsen in Mt17,21 en Lk17) misschien wel één van de aller-moeilijkste teksten uit de evangeliën vind. Toen ik voor het eerst werd geconfronteerd met het hele denken rond de kracht van uitspraken, werd deze tekst geciteerd. De prediker beweerde dat hij, door uit te spreken dat hij niet ziek zou worden, ook niet ziek meer werd. Hier zegt Jezus toch immers dat je moet geloven wat je zegt en dan zal het gebeuren. Ik ging het zelf ook proberen, maar het werkte voor geen ene meter. Ondanks allerlei uitspraken die ik hardop in de auto deed, ging hetgeen niet weg waartegen ik sprak. “Dan zal het wel aan mijn geloof liggen”, dacht ik en ging nog harder proberen ‘te geloven’. Ik sprak woorden van geloof uit tegen mijn ‘bergen’, maar ik werd er niet van genezen. Ik moest nog vaker deze woorden uitspreken, ik moest ze harder uitspreken, zelfverzekerder, maar wat ik ook deed, weer bleef ik geplaagd worden door dezelfde problemen. Mijn woorden hadden kennelijk geen kracht, ondanks dat ik wel geloofde dat het zou moeten werken. Wat deed ik dan niet goed? Het beruchte schuldgevoel begon zich weer op te dringen.
Op dit vlak van het uitspreken van woorden, heb ik de meest stuitende ontsporingen gezien en leringen gehoord. Derek Prince schrijft bijvoorbeeld:
Als ik bijvoorbeeld door een periode ga van geldgebrek, herinner ik mezelf aan 2 Korinthiërs 9:8 waar staat: ‘God is bij machte alle genade in u overvloedig te schenken, opdat gij, in alle opzichten te allen tijde van alles genoegzaam voorzien, in alle goed werk overvloedig moogt zijn’…Ik weiger me met mijn angst of bezorgdheid bezig te houden (…) Ik blijf God danken dat de standaard die de bijbel voor mij openbaart overvloed is. Als ik me aan die belijdenis vasthoud, zie ik God zo ingrijpen dat de waarheid van zijn Woord werkelijkheid wordt in mijn financiële situatie. Derek Prince: Leven door Geloof (1977) p112
Door een tekst aan te halen die gaat over het overvloedig uitstorten van Gods genade zodat de gemeente uit Korinthe overvloedig mocht zijn in goed werk, wat in de context heel duidelijk was het geven van geld aan de armen in Jeruzalem, ‘claimt’ Prince recht te hebben op financiële stabiliteit! Alsof dezelfde Paulus niet ook heeft geschreven:
Ik weet wat armoede is en ik weet wat overvloed is. In elk opzicht en in alle dingen ben ik ingewijd, zowel in verzadigd worden als in honger lijden, zowel in overvloed als in gebrek. Ik vermag alle dingen in Hem, die mij kracht geeft. Fp4:12,13
Niks geen ‘belijden’ dat God ons overvloedig wil zegenen met materiële zekerheid. Paulus wist zich in rijkdom en in armoede gesterkt door de genade van de Heer.
Zelf was ik dus ook al ver heen in het beoefenen van dit soort geloofsuitspraken. Ik heb mensen ontmoet die, vanuit dit denken dat al onze woorden kracht hebben, alles gingen toespreken of bestraffen. Dit hangt trouwens weer vaak samen met het wereldbeeld dat men heeft. Bijna alles wordt binnen dit denken ogenblikkelijk gekoppeld aan de geestelijke wereld. Men ziet zowat iedere negatieve gebeurtenis als een ‘aanval’ of een ‘list’ van de duivel. Zo heb ik meegemaakt dat over de zieke kat van een gelovige vrouw genezing werd uitgesproken omdat ze dacht dat satan de kat ziek had gemaakt. Zij was immers bezig met een grote evangelisatiecampagne, dus gebruikte satan de ziekte van de kat om haar aan te vallen. In een ander geval bestrafte een gelovige zijn kapotte Dvd-speler, waarna deze, volgens zeggen, weer functioneerde. Zo heb ik al regelmatig allerlei apparaten zien worden ‘gezegend’ omdat ze kapot gingen tijdens een dienst. Men gaat er bij al deze voorbeelden, steeds weer vanuit dat satan achter het probleem zit en dat d.m.v. uitgesproken ‘geloofswoorden’ zijn aanval wordt afgewend. Over het algemeen is er binnen het denksysteem van CG een neiging tot overdrijving van de invloed van de geestelijke machten.
Wat ik ook als erg storend heb ervaren, is dat men iedere ‘negatieve’ uitspraak ter plekke ‘verbreekt.’ Zo heb ik wel eens de neiging dingen te zeggen als: “Ik zie het niet zitten om…” of woorden van gelijke strekking. Onmiddellijk wordt er gereageerd met: “Die uitspraak verbreek ik.” Een sterk staaltje kwam ik tegen toen ik tijdens een preek het woord ‘hopen’ gebruikte. Na de dienst kwam een broeder op me af die me vertelde dat hij die uitspraak had verbroken omdat ‘hopen’ niet spreekt van geloof, maar van ongeloof.
De vraag is wat er nu echt door Jezus wordt bedoeld met de uitspraak uit Mk11. Bedoelt Jezus echt dat je moet geloven in wat je zegt? Ik denk van niet. Hij legt hier de nadruk op het geloof in (of ‘van’) God. Het uitspreken van de zin ‘hef u op en werp u in de zee’ die tegen de berg wordt uitgesproken is een zin die men uitspreekt in geloof. Dit geloof komt van God, zoals geloof altijd van God komt en niet een kwaliteit is van de mens. Het is dus niet ‘geloven wat je zegt’, maar ‘zeggen wat je gelooft’, wat een andere nadruk legt. Eerst is het door God gegeven geloof voor iets en vervolgens spreek je dit uit. Een ware dienstknecht van God, is iemand die uitspreekt dat, wat God werkelijk in zijn hart heeft gelegd. In Mk11 spreekt Jezus een vervloeking uit over een vijgenboom (vs14) waarna deze onmiddellijk verdort. Als de discipelen de volgende morgen de verdorde vijgenboom zien, noemt Petrus dit aan zijn Meester. Jezus had de dag ervoor in Jeruzalem het tempelplein schoongeveegd (vs15,16) en tegen de geldwisselaars en andere handelaars gezegd dat zij zijn huis tot een rovershol hadden gemaakt (vs18). Dit houdt verband met de vervloeking van de vijgenboom die symbool staat voor het vruchteloze Israël. Er zal geen vrucht in eeuwigheid zijn in dit type godsdienst waarvan de leiders Jezus willen ombrengen (vs18). Dit soort bergen zal wijken voor het geloof van God.
Zoals Jezus door de vervloeking van de vijgenboom fysiek aangaf hoe Hij omging met dit soort ongeloof dat tegen Hem opstond, zo is de discipel geroepen om op te staan tegen de ‘bergen’ van ongeloof op zijn pad. Maar pas als God het geloof geeft omdat het ook Zijn wil is op dat specifieke moment, mogen wij uitspreken dat wat God in ons hart heeft gelegd. Niet alle bergen wil Hij namelijk wegnemen! Paulus ondervond dat toen hij in 2Ko12 God bad om de doorn in zijn vlees weg te nemen. Het was echter de wil van de Heer dat deze doorn bleef. Zo geldt deze regel ook voor de discipel van Jezus. Hij moet echter wel toezien op zijn eigen hart en zorgen dat er vergeving blijft plaatsvinden (vs25,26).
Daarom zeg Ik u, al wat gij bidt en begeert, gelooft, dat gij het hebt ontvangen, en het zal geschieden.
Dit vers (24) is de samenvatting van dit onderwijs van Jezus en moeten we zien in het licht van het voorgaande en in samenhang met het onderwijs van de hele Bijbel. Het bidden en begeren (dat niet uit onszelf komt, maar van God. Zie Jk4:2 voor begeren vanuit onszelf) staat in verband met de overwinning over ongeloof, zoals ongeloof ook zich tegen Christus keerde in de vorm van overpriesters en schriftgeleerden die Hem wilden ombrengen nadat Hij hun godsdienstige systeem had bekritiseerd. De discipelen zouden het werk van Christus, om het koninkrijk van God te gaan verkondigen, spoedig overnemen en werden door Jezus voorbereid op de ‘bergen’.
Is er een neiging om de kracht van onze woorden te overschatten, toch is het ook niet waar dat onze uitspraken helemaal geen invloed hebben. Bekende teksten over de kracht van woorden zijn:
*Met de mond stort de goddeloze zijn naaste in het verderf. Sp11:9a.
*Er zijn er, wier gepraat werkt als dolksteken, maar de tong der wijze brengt genezing aan. Sp12:18
*Zachtheid van tong is een boom des levens, maar valsheid in haar is een verderf in de geest. Sp15:4.
*Dood en leven zijn in de macht der tong, wie aan haar toegeeft, zal haar vrucht eten. Sp18:21.
*Uit dezelfde mond komt zegen en vloek voort. Jk3:10
We zien hier vooral de psychologische werking van uitgesproken woorden. Hierbij wil ik wel opmerken dat het mij verbaast dat Bijbelleraren zoals Ouweneel deze teksten uit Spreuken aanvoeren om te bewijzen dat men door uitspraken iemand anders kan vervloeken (W.J.Ouweneel: Geneest de zieken! (2003), p223). Het gaat m.i. in deze teksten om de observatie van Salomo dat men elkaar door woorden kan pijnigen. Wij mensen kunnen anderen met onze woorden te gronde richten. Er zit naar mijn overtuiging in deze teksten niet de geestelijke dimensie van vloeken o.i.d. die anderen er wel in zien. Spreken we over deze geestelijke kant van uitgesproken woorden dan komen we op een ander gebied. Dit wordt in andere gedeelten van de Bijbel wel aangehaald. Zegenen is dan het goede van God over iemand uitspreken, vervloeken is het kwade van God (tuchtiging, vergelding) dan wel het kwade van Satan (verderf, dood, geweld) over iemand uitspreken. Maar dit is pas mogelijk als achter die woorden een werkelijke autoriteit staat in de geestelijke wereld zoals God of satan. En dat is lang niet altijd, of bijna nooit zelfs, het geval. Ook hier geldt weer: het evenwicht is belangrijk. Ja, uitspraken hebben invloed in de geestelijke wereld, zodra er achter de uitspraken daadwerkelijk een geestelijke autoriteit staat. Nee, dus niet alles wat we zeggen heeft invloed in de geestelijke wereld.
Zo is het ook met de hele kwestie van het geloof. Wat is er veel schade aangericht door predikers, leraren van het Woord en pastorale werkers in het verwijt naar mensen dat ze te weinig geloof hebben. Volksstammen gelovigen hebben op deze manier getobd met hun ‘ongeloof’, wegzinkend in zelfverwijt en teleurstelling. Ik weet dat de Bijbel geloof koppelt aan actie van God, maar het is mijn stellige overtuiging dat dit in charismatische kringen veel te ver wordt doorgevoerd. Zo wordt er uiteindelijk toch nog getrapt in de leugen van satan, dat we als God zullen zijn. Ik stel hiertegenover: We zijn geen kleine ‘godjes’. We hebben geen kracht in onze woorden net zomin als dat we geloof bezitten. We hebben helemaal niets! God geeft ons geloof door zijn Geest en Hij schenkt ons kracht in sommige uitspraken, mits ze gedaan worden in de naam van Jezus, uit volle onderwerping aan Hem en in de overtuiging dat Hij dit op een bepaald moment toestaat. Verder hebben wij als mensen niets. Zo schrijft Joni Eareckson:
‘Maar toen kwam de kapitale vraag bij me op, de vraag, die bij zoveel mensen leeft die ik in de loop der jaren ontmoet heb en die niet genazen op hun gebed – Had ik wel genoeg geloof? Wat een stroom van schuldgevoelens brengt die vraag teweeg. Hierdoor blijft voortdurend de deur open voor de wanhopig-makende gedachte: God genas me niet, omdat er met mij iets mis is. Ik heb vast niet vurig genoeg geloofd’ (Joni Eareckson-Tada: Een stap verder (1978) p122).
En juist dit schuldgevoel zien we bij velen die bijvoorbeeld hebben geluisterd naar de prediking van onvoorwaardelijke genezing op grond van genoeg geloof, maar die toch ziek blijven. Ze gaan streven naar een nog groter geloof, terwijl de frustratie toeneemt van het niet genezen worden. Ik beschouw dit als één van de grootste misstanden binnen het charisamatische denken. In mijn artikel ‘genezing: wat zegt de Bijbel’ op deze site ga ik zeer uitgebreid in op genezing zoals dat door charimatici wordt geleerd. Laten we het Woord van God onderzoeken en niet afgaan op populaire prediking die ons gehoor wil strelen en waarbij de focus niet ligt bij de Here Jezus, maar bij onze capaciteiten!