In dit artikel wil ik gaan kijken naar het onderwerp ‘gaven van de Geest’. Er is helaas vandaag de dag meer belangstelling voor de gaven dan voor de vrucht van de Geest. Er is over dit onderwerp dan ook veel verwarring. De vraag is altijd weer: wat zegt de Bijbel nu echt?

‘Gaven van de Geest’ is om te beginnen geen zuivere benaming, de Bijbel spreekt over ‘gaven van genade (charismata)’. Christus schenkt zijn gemeente uitdelingen van genade door middel van de Heilige Geest om zo elkaar op te bouwen op ons ‘allerheiligst geloof’ (Judas vers 20). Dit elkaar opbouwen op het geloof (dat is in de genade en kennis van de Heer Jezus) is het doel van deze uitdelingen van genade. Er wordt in dit kader door Paulus ook gesproken over ‘bedieningen’. ‘Bedieningen (diakonai)’ zijn dienende gaven die men heeft binnen de gemeente. Dan spreekt Ef4:11 ook nog over personen als gaven. Iemand is een herder of een leraar gegeven aan de gemeente. Anders gezegd: iemand heeft een bediening en is zelf een gave aan de ander en heeft daarmee een unieke plek in het lichaam van Christus. Op verschillende plaatsen worden deze thema’s behandeld (Rom12, 1Kor12, Ef4 en 1Pet4). Laten we beginnen met de bekendste, 1 Korinthiërs 12, daarna de andere plaatsen.

Voordat we gaan kijken naar de gaven van genade, zoals ze behandeld worden door Paulus in deze brief, nemen we eerst de situatie onder de loep zoals die waarschijnlijk het geval was daar. We moeten, willen we de waarheid kennen, altijd de context erbij nemen waarin de Bijbel iets leert. Paulus schrijft aan hen:

Ik dank mijn God altijd over u, vanwege de genade van God die u gegeven is in Christus Jezus, dat u in alles rijk geworden bent in Hem: in alle woord en alle kennis, zoals het getuigenis van Christus onder u bevestigd is, zodat het u aan geen genadegave ontbreekt. 1:4-7

Het trieste in deze gemeente was, dat het aanwezig zijn van de genadegaven op zichzelf niets zei over het wel of niet geestelijk volwassen zijn van deze gelovigen. De Korinthiërs waren namelijk vleselijk (1Kor3:1), er was veel verdeeldheid en ze schepten bijvoorbeeld op over hun vermogen om in talen te spreken. Paulus noemt hen daarom ‘opgeblazen’ (1Kor4:18; 5:2). De ‘spectaculaire’ gaven vonden zij het meest interessant en ze misbruikten op deze manier de bedoeling van God ermee. Sterker nog, Paulus moet constateren dat zij een andere geest hadden ontvangen (zie 2Ko11:3-4). Dus het aanwezig zijn van geestelijke uitingen in de gemeente kan heel goed door een andere geest gebeuren. Als er geen eenheid is, maar verdeeldheid, twist en ruzie, dan kunnen we concluderen dat alle aanwezige ‘gaven’ vanuit een ander motief worden gebruikt. Het is dan de duivel die zegeviert. Dit is een ernstig woord!

Het grote thema van het twaalfde hoofdstuk is daarom eenheid. Hoewel er verschillende uitingen zijn, moeten we goed onthouden dat we een eenheid zijn in Christus. We zijn tot één lichaam gedoopt (1Kor12:13). Hoewel er dus vele genadegaven zijn, is alles door één Geest, door één Heer (1Kor12:4-5). De Korinthiërs kwamen uit het heidendom en moesten allereerst dit leren over geestelijke uitingen:

Wat nu de geestelijke uitingen betreft, broeders, wil ik niet dat u onwetend bent. 1Kor12:1

Er waren uitingen vanuit de geestelijke wereld in de gemeente te Korinthe. Dit waren ze wel gewend vanuit het heidendom, waar ook boze geesten zich lieten horen. De vijand probeert altijd weer via dit soort geesten de gemeente te beïnvloeden. Hij doet zich daarbij voor als de Geest van God. Het aanwezig zijn van deze uitingen vanuit de geestenwereld, pneumatika, was dus op zichzelf geen bewijs van de werking van de Heilige Geest. Paulus vervolgt namelijk:

U weet dat toen u van de volken was, u tot de stomme afgoden werd heengereden, al naar u geleid werd. Daarom maak ik u bekend, dat niemand die door de Geest van God spreekt, zegt: Vervloekt zij Jezus, en niemand kan zeggen: Heer Jezus, dan door de Heilige Geest. 1Kor12:2,3

Met andere woorden: naar hun uiterlijke verschijningsvormen identieke pneumatika kunnen uit de Geest, maar ook uit de wereld van de afgoden (lees: demonen) afkomstig zijn. Het feit dat iemand vanuit de geestelijke wereld een openbaring heeft of een andere uiting, is voor de natuurlijke mens erg interessant en aantrekkelijk, maar Paulus schrijft hoe we kunnen herkennen of iets van God komt of van satan (zie ook 1Joh4:1v.). Dé christelijke belijdenis ‘Jezus is Heer’ (in die tijd van de keizers), kon alleen van de Heilige Geest komen. Uitingen die leiden tot Christus als Heer, die mensen nog meer onderwerpt aan zijn heerschappij, zijn uit God. Zodra iemand Jezus vervloekt of niet wil erkennen als de hoogste Heer, is deze een werktuig van satan. Bovendien spreekt er nu één Geest in de gemeente, in tegenstelling tot de vele geesten in het heidendom (zie vs4). 

De werking van de Heilige Geest wordt in vers 7 samenvattend genoemd de openbaring (phanerôsis, manifestatie) van de Geest. In vers 4-6 wordt deze als volgt uitgesplitst:

1. Nu is er verscheidenheid van genadegaven (charismata), maar het is dezelfde Geest.

2. en er is verscheidenheid van bedieningen (diakonai), maar het is dezelfde Heer.

3. en er is verscheidenheid van (uit)werkingen energèmata, effecten), maar het is dezelfde God die alles in allen werkt.

Hier zien we de drie-ene God aan het werk. In Rom12 zien we dat God (de Vader) de schenker van de gaven is, in Ef4 de verheerlijkte Christus en in 1Kor12 vooral de Heilige Geest. Het is de Geest die aan een ieder afzonderlijk toedeelt zoals Hij wil (vers 11). Nadat Paulus in vers 7 het doel van alle bedieningen heeft genoemd: het welzijn van allen (tot wat nuttig is), volgt de opsomming van negen gaven van genade (Telosvertaling):

1. Een woord van wijsheid en aan een volgende

2. Een woord van kennis volgens dezelfde Geest; aan een ander

3. Geloof door dezelfde Geest; en aan een volgende

4. Genadegaven (charismata) van genezing door de ene Geest; en aan een volgende

5. Werkingen (energèmata) van krachten; en aan een volgende

6. Profetie; en aan een volgende

7. Onderscheidingen van geesten; aan een ander

8. Allerlei talen; en aan een volgende

9. Uitlegging van talen

Deze lijst is niet compleet, alsof dit alle geestesgaven zijn. De Bijbel noemt op andere plaatsen ook nog andere gaven. Het is de grote vraag of:

A:) Dit negen uitdelingen van genade zijn die ieder op een bepaald moment kan ontvangen om zo zijn/haar bediening optimaal uit te kunnen oefenen (dit leert o.a. WJ Ouweneel),

B:) Of dat deze negen gaven tot bepaalde personen zijn beperkt, zodat de één dit en de ander dat ontvangt. Niet iedereen ontvangt hetzelfde. Het vervolg over de leden van het lichaam maakt duidelijk dat dit zo is. Het onderwijs van Paulus maakt duidelijk dat een gelovige getypeerd wordt door een bepaald soort charismata. De één heeft dit, de ander heeft dat. De één is een ‘oog’, terwijl de ander een ‘oor’ is. Bovendien schrijft hij aan het slot in de vragende zin: Zijn zij soms allen apostelen? Allen profeten? Allen leraars? Allen krachten? Hebben soms allen de gaven van genezing? Spreken soms allen in tongen? Vertolken zij soms allen? (1Kor12:29-30). Hij suggereert daarmee dat het antwoord op deze vragen duidelijk ‘nee’ moet zijn. Niet iedereen kan iedere gave ontvangen, maar juist de één dit en de ander dat. Ieder heeft zijn eigen plaats in het lichaam. De Korinthiërs dachten zelf apostelen te zijn door zich uit te strekken naar de ’tekengaven’. Paulus antwoordt dat er maar een beperkte groep apostelen is. 

In vs28-30 worden bovendien vijf (profeten, krachten, genadegaven van genezing, allerlei talen, uitleggers) van de negen gaven nog eens genoemd naast de vermelding van enkele bedieningen (taken): apostelen, leraars, hulpbetoningen, besturingen. Ik denk dat iemand vanaf zjn bekering een specifieke plek in het lichaam heeft, een specifieke gave. Paulus corrigeert in deze brief het verkeerde gebruik van de genadegaven i.p.v. dat hij hier systematisch onderwijs over geeft. Dit moeten wij goed voor ogen houden, want in geen enkele andere brief schrijft hij over genadegaven van genezingen of over talen. Dit was juist hier in Korinthe nodig omdat men de plaats verliet die men ontvangen had en men zichzelf als apostelen achtte (zie ook de opmerking in 2Kor12:12). 

Voordat we de negen gaven gaan bekijken, eerst nog even de belangrijke vaststelling dat geen van deze negen gaven een permanent aanwezig geestelijk talent is! Niemand ‘heeft’ de gave van wijsheid, profetie etc. (in de zin van eigen talent, capaciteit), maar aan ieder afzonderlijk wordt op een bepaald moment één of meer van deze gaven geschonken door de Heilige Geest om de ander te dienen en op te bouwen in Christus. Het is dus een gave voor de ander. Iemand ontving bijvoorbeeld een gave (letterlijk: ‘stukje genade’) van genezing voor de ander. Men ontvangt een geschenk van God om de ander meer van de Heer Jezus te laten zien. Het gaat in de charismata om ‘openbaringen’ (manifestaties, uitingen) van de Geest (1Kor12:7); ook deze uitdrukking wijst op het incidentele karakter van de genadegaven. Sommige gelovigen ontvangen bepaalde genadegaven vaker dan anderen, denk aan apostelen, profeten, leraars, krachten, 1Ko12:28. Ook hier geldt weer: De Geest deelt uit aan wie Hij wil (vs11). Gaven zijn daarom ook niet te ‘oefenen’ of om naar ‘uit te strekken’.  De Bijbel spreekt daar nooit over, maar geeft opdracht de gaven op een geestelijke manier in te zetten, namelijk tot opbouw van de ander. dit is de betekenis van ‘streeft echter naar de grootste genadegaven’ (1Kor12:31), dat is: als hele gemeente zoekend naar dat wat de ander opbouwt. Dát geven wij prioriteit. 

We gaan nu elk van de negen gaven eens afzonderlijk bekijken.

Een woord van wijsheid

Wijsheid is het door de Heilige Geest ontvangen licht over goed en kwaad, dat is inzicht in de vraag hoe wij of anderen in een bepaalde situatie naar Gods wil hebben te spreken en te handelen, naar Zijn Woord. Een voorbeeld vinden we in Handelingen 6:1-4 waar de apostelen wijsheid ontvingen hoe te handelen in een lastige situatie. Jezus belooft aan de zijnen woorden van wijsheid die gevangengenomen worden en voor hun rechters moeten getuigen (Mt10:17-20). Zie ook in Luk20 hoe Jezus met woorden van wijsheid zijn tegenstanders van repliek dient. Wijsheid is toegepaste kennis. 

Een woord van kennis

In ruimere zin kunnen we bij een woord van kennis denken aan geïnspireerd leerstellig onderwijs (zie 1Kor14:6). Sommigen beweren dat deze kennis feiten omtrent verleden en heden van personen en zaken betreft . Zie het treffende voorbeeld uit Hand5:1-11 waarbij Petrus ‘wist’ dat Ananias en zijn vrouw Saffira gelogen hadden over de opbrengst van hun land. Dit valt echter niet onder de ‘kennis’. Het zijn openbaringen van God. Ik meen dat Paulus hier, gezien het verband met de hele brief en zijn verdere onderwijs, aan kennis over God en zijn Woord denkt, alsmede inzicht in Schriftuurlijke beginselen van waaruit wij die feiten hebben te bezien (vgl. Rom15:14). Bovendien leert Jezus zijn discipelen dat Hij hen zou heiligen door het Woord van God (Joh17:17). Alleen door te leren wie Jezus is (zie ook Ef4:13 ‘de kennis van de Zoon van God’) groeit de gemeente. Deze kennis moet zijn gewerkt door de Heilige Geest, zoals Jezus dit Zelf heeft aangekondigd in Joh16:13: ‘Hij zal u in de volle waarheid leiden’.
In de praktijk zien we mensen die van alles ‘doorkrijgen’ over de ander, wat ik als gevaarlijk beschouw, zeker als het over ziekten of demonische belasting gaat. Dat wordt zeker niet bedoeld met een woord van kennis, maar lijkt op paranormale gaven die we in het occultisme tegenkomen. God kan bepaalde zaken openbaren, maar zelfs in de Schrift is dit uiterst zelden. Gebeurt dit toch, dan moet men dit niet een gave van kennis noemen. 

Onderscheidingen van geesten

Deze gave is een wonderbaarlijke geestenkennis. Het woord ‘geest’ kan hier betekenen: de inwendige mens (1Kor14:2), een geestelijke ‘uiting’ of ‘gave’ (1Kor14:12), een engel of een demon. In 2Kor11:4 spreekt Paulus over het ‘ontvangen’ van een ‘andersoortige geest’, dat is een verkeerde geestelijke mentaliteit. Deze gave onderscheidt of een uiting van de Heilige Geest of vanuit de ziel van de mens of van een demon is. Zie Hand16:16-18 waar Paulus de geest onderscheidde waardoor het meisje sprak, hoewel haar woorden lovend waren. Men kan peilen wat er in de ‘geest’ van een mens omgaat, hetzij ten goede of ten kwade. Bovendien is deze gave van belang om te onderkennen of een bepaald persoon is gebonden door demonen of niet. Vooral is deze gave belangrijk om te toesten of iemand een leer brengt naar de Schrift of niet.

Geloof

Uit 1Kor13:2 blijkt dat het gaat om geloof dat (figuurlijk gesproken)bergen in de zee werpt (zie ook Mat17:20;21:21; Mark11:22v). Dit heeft niets te maken met het zaligmakend geloof. Het is het door God gegeven heldere zicht op de verheerlijkte Christus en daar vol van zijn (zie Ef3:16-17). 

Genadegaven van genezing

Door de kracht van de Heilige Geest schenkt God een genezingswonder. De Schrift leert niet dat ieder persoon in iedere tijd zomaar kan genezen zoals de apostelen dat deden in de begintijd. Voor gelovigen van vandaag ligt dit toch weer anders denk ik zelf. Denk alleen al aan het hoofdstuk voor 1Kor12, waar Paulus schrijft dat er velen ziek zijn in de gemeente van Korinthe. Ik verwijs u naar de artikelen op deze site ‘genezing: en wat zegt de Bijbel’, waar ik uitgebreid hier op inga.

Werkingen van krachten

‘Krachten’ is hier dynameis, hier in de zin van ‘wonderen’. Er lijkt een nauw verband te bestaan tussen de ‘genadegaven van genezing’ en de ‘werkingen van krachten’ (zie vooral Mark5:30; Hand4:7;10:38;19:11). Verder horen we van dodenopwekkingen (Hand9:36-42) en slaan met blindheid (Hand20:9-12). Deze dingen zijn ‘tekenen’ in de tijd dat God de verkondiging van het evangelie bevestigde (Heb2:4). Vandaag kunnen deze krachten plaatsvinden in die gebieden waar het evangelie voor het eerst wordt gebracht, maar ik geloof niet op dezelfde schaal als in de begintijd. 

Profetie

Profetie is de geestelijke interpretatie van de tijd en de gebeurtenissen rondom Gods volk (1Kor13:2,8;14:1-3-6,22,24,29,31v.,37,39;1Ts5:20) en vervolgens het spreken tot de gewetens van de gelovigen. Een profeet spreekt Gods Woord en legt dat neer op het hart van de gelovigen zodat deze worden aangesproken. In Hand2:17 is profetie parallel met ‘gezichten zien’, en elders (Hand11:27v) met het in de toekomst zien. In principe kan elke gelovige in elke gemeente profeteren (‘als allen profeteren’ 1Ko14:24), maar dat is iets anders dan wat hier wordt bedoeld. Dat slaat op het opbouwen van de ander, volgens 1Kor14:1 is dit waar de gemeente vooral naar moet streven omdat dit opbouwen van anderen goed is, terwijl het hier gaat over de bediening van de profeet.). Profetieën kunnen ook betrekking hebben op het leven van een individuele gelovige (1Tm1:18; 4:14) maar mogen een gelovige nooit leiden, ze zijn slechts ter bemoediging en vertroosting (1Kor14:3), ze moeten bevestigen wat een gelovige in zijn hart al weet of nog gaat weten.

Vandaag zijn er mensen met een zogenaamde profetische bediening. Ze leren anderen om te oefenen hierin. Het resultaat is dat men over elkaar de prachtigste en mooiste dingen uitspreekt, terwijl het Woord van God gesloten blijft , een ernstige misleiding. Immers, de gelovige gaat op iets anders vertrouwen dan op Gods Woord. Een profeet spreekt over zonde en bekering (zie Jeremia 23:29) en is niet een soort aanvulling op de Bijbel om mensen een fijn gevoel te geven. Daarmee is niet gezegd dat profetie geen vertroostende werking kan hebben, maar we moeten alle dingen toetsen of het van de Heer is of dat het uit de mens zelf voortkomt. Zoals gezegd is profetie de geestelijke interpretatie van dingen zodat Gods volk zich vernieuwt in haar toewijding. Profetie heeft ten doel Gods gedachten over de situatie van het volk van God weer te geven zodat men zich schikt naar Zijn wil.

Allerlei talen

Van alle gaven van de Geest is over de zogenoemde ‘tongentaal’ (glossolalie, NBV: klanktaal) verreweg het meest geschreven. Glossolalie is spreken in een taal die men niet geleerd heeft, en dus van ‘wonderbaarlijke’ aard; of nauwkeuriger: het is uit de Geest. Het spreken in een taal gebeurt door de Geest, maar niet buiten de controle van de tongenspreker om (zie 1Kor14:27v.,32). Talensprekers kunnen dus rustig wachten op elkaar en op uitleggers. Glossolalie is gericht tot God en houdt dus in lofprijzing in een andere taal (Hand2:11, 1Kor14:2v.,28). Deze talen zijn opgehouden (1Kor13:8) nadat God het Joodse getuigenis ten einde bracht, de talen zijn immers een teken voor de ongelovige Joden (1Kor14:22). Deze talen als een teken zijn dus nu niet meer nodig. Zie helemaal onderaan.

Uitlegging van talen

Uitlegging van talen gaat verder dan simpelweg vertalen. De uitlegger legt woorden uit die gesproken zijn in een taal die hij/zij zelf ook niet geleerd heeft. De uitlegger kan dezelfde zijn als de talenspreker (1Kor14:5,13), of een ander (vs27v.). 

Naast 1 Kor12 worden er nog de volgende gaven van genade genoemd:

Onderwijs

Deze gave (zie Rom12:7 ‘wie onderwijst, in het onderwijzen’, Ef4:11 ‘leraars’) ontvangt iemand bij zijn wedergeboorte. Het is een door de Geest geschonken vermogen om Bijbels onderwijs zo te brengen dat het overzichtelijk is, goed te begrijpen en opbouwend voor mensen. Mensen krijgen inzicht in de waarheid door dit onderwijs. Omdat dit een gave is van de Geest is het niet zo dat iedereen die in het dagelijkse leven onderwijst ook gelijk in de gemeente kan onderwijzen. Een persoon die de gave van onderwijs heeft, wordt door anderen ook erkend als iemand die leert met een bepaald gezag. Men ‘proeft’ als het ware dat deze persoon door God wordt gebruikt.

Dienen

Iedere christen is geroepen om te dienen, maar sommigen hebben een speciale geestesgave daarvoor (Rom12:7 ‘Wie dient, in het dienen’, 1Kor12:28). Zij dienen de gemeente met heel praktische zaken, denk aan de personen in Hand6 die ‘diakenen’ van het Griekse ‘diakonos’=dienen worden genoemd.

Vermanen

Hoewel iedere geestelijk volwassen gelovige de ander kan en mag vermanen (zie Gal (6:1-2) en hoewel dit ook in het profeteren gebeurt (1Kor14:3), zijn er ook mensen met een gave om te vermanen (zie Rom12:8). Deze personen kunnen vermanen zonder dat de ander kwaad wordt en zich afsluit. De ‘vermaanden’ erkennen dat dit van Godswege is gebeurd. Helaas zien we vandaag dat de mensen niet zo makkelijk meer zijn te vermanen. In de praktijk heeft men lange tenen en gaat men zelfs gelijk de gemeente uit als men een keer stevig wordt aangesproken op verkeerd gedrag. Paulus zegt: ‘Laat u vermanen, laat u terechtwijzen (2Kor13:11)’ en Jakobus noemt gezeglijkheid als een bewijs van wijsheid van boven (Jak3:17). Vermaning moet altijd gebeuren op grond van de gezonde leer (Titus1:9). Het doel van alle vermaning is ‘liefde uit een rein hart, uit een goed geweten en een ongeveinsd geloof (1Tim1:5)’.

Geven

Deze genade van de Heilige Geest (zie Rom12:8) is de gave om op het juiste moment, met de fijngevoeligheid van de Heer, iemand materieel te ondersteunen. Dit gebeurt eenvoudig, zonder dat anderen dit weten. De ontvanger weet dat dit geven vanuit een geestelijk motief gebeurt.

Leiding geven, besturen

Wat zou het toch een verschil zijn in onze gemeenten en kerken als de mensen met deze gave ook werkelijk leiding zouden geven (Rom12:8; 1Kor12:28)! Helaas zitten er vaak mensen in de leiding van de gemeente die in het dagelijks leven ook leiding geven (of juist niet), maar die de geestelijke gave niet bezitten. Een leider met deze gave is nederig, verbroken van geest en heeft tegelijk een gezag, een autoriteit van de Heer ontvangen, waardoor anderen ‘aanvoelen’ dat zijn leiding geestelijk is, ondanks natuurlijk menselijke gebreken. In 1Tim3, Tit1 en 1Pet5 zien we welke eigenschappen deze ‘oudsten’ moeten bezitten.

Barmhartigheid bewijzen

Dit zijn de ‘meelijders’ in de gemeente. Zij ontfermen zich over hen die in nood zijn (Rom12:8; Ef4:11). Zij moeten dit doen ‘in blijmoedigheid’. Zij voelen mee met mensen die lijden en hebben een van God ontvangen verlangen hen bij te staan, meer dan anderen. 

De gaven van de Geest werken alleen op de goede manier als een gemeente geestelijk op haar plaats is. Als zij Gods Woord gehoorzaamt en de orde van God respecteert (o.a.die van de verhouding tussen man-vrouw). Vandaag zijn er bijna niet meer zulke gemeenten te vinden. Doordat er veel misleiding is, vooral op het gebied van profetie, tongentaal en genezing, denkt men deze gaven te hebben, maar is het niet van de Geest. Waarom is men altijd zo met deze drie bezig en niet met de andere, hierboven genoemde gaven? Omdat deze drie door machten van de duisternis kunnen worden nagebootst. De ruimte ontbreekt om er hier verder op in te gaan, maar dit zijn ernstige overwegingen. Laten we ons eerst uitstrekken naar de gehoorzaamheid aan Gods Woord en het kennen van Christus, dan geeft God de gaven die wij nodig hebben.

Tot slot: Het feit dat in Ef4 op een andere manier wordt gesproken over de gaven en het feit dat de versierende gaven die het getuigenis bevestigen (krachten, talen, genezingen etc.) minder belangrijk worden geacht door Paulus, moet ons toch zeker tot nadenken stemmen. Zou God vandaag de dag nog steeds met evenveel kracht het getuigenis bevestigen als dit getuigenis in totaal verval is geraakt? Als het fundament is gelegd, zouden deze gaven dan zo belangrijk zijn als dat sommigen willen beweren? Ik geef dit mee als iets om eens over na te denken.