Want de Heer Zelf zal met een bevelend roepen, met de stem van een aartsengel en met de bazuin van God neerdalen van de hemel; en de doden in Christus zullen eerst opstaan. Daarna zullen wij, de levenden die overblijven, samen met hen in wolken worden opgenomen de Heer tegemoet in de lucht; en zó zullen wij altijd met de Heer zijn. Vertroost elkaar daarom met deze woorden. 1Thes4:16-18
De laatste jaren is er een stroom van visies en meningen gelanceerd op het internet, via brochures en in boeken rondom het thema van de ‘opname van de gemeente’. Het resultaat is dat de waarheid van deze levende hoop bijna in geen gemeente meer openlijk wordt geleerd of dat er op zijn minst twijfel over is. Het is werkelijk schrikbarend hoe de geweldige boodschap van de levende hoop die in de 19e eeuw weer werd ontdekt vandaag zo weinig meer wordt verkondigd. De reden hiervoor is dat men steeds meer aards is gaan denken en de hemelse roeping van de gemeente uit het oog is verloren. Men ziet dan de gemeente als een soort verlengde van Israël dat straks een aards koninkrijk zal ingaan. Over de hemelse hoop dat de Heer Jezus de gelovigen van deze aarde weg zal nemen voordat Gods oordelen erover zullen losbarsten, heb ik hier en hier al eerder geschreven. Maar omdat steeds meer Bijbelleraars dit ontkennen, er regelrecht tegen ingaan en er ook zijn die deze leer ooit brachten, maar er nu op terugkomen wil ik nogmaals, maar nu uitgebreider deze visie vanuit de Bijbel verdedigen. Ik wil dit stap voor stap doen in de hoop dat de lezer dagelijks mag uitzien naar de komst van de Heer.
De Heer Jezus heeft beloofd de zijnen tot Zich te nemen in het huis van de Vader, daar waar Hijzelf is (‘En als Ik ben heengegaan en u plaats heb bereid, kom ik weer en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben’, Joh14:3). Hij heeft ons immers, door het werk op het kruis, geschikt gemaakt om daar voor eeuwig te wonen (Ef1:4-5). Dit noemt de Bijbel ‘de gelukkige hoop’ (Tit2:13) die een reinigend effect op ons heeft (1Joh3:3). Als wij immers verlangen naar dit huis van de Vader, voelen wij ons hier op deze aarde steeds minder thuis. Het is bovendien ook het verlangen van de Heer zelf om zijn gemeente bij Zich te hebben (zie 2Thes3:5 en Op3:10 waar wordt gesproken over de ‘volharding van Christus’). De tegenstander van God, satan wil daarom de gelovigen verwarren wat betreft deze komst van de Heer, zodat hun hoop niet levend is en zij zich in deze wereld gaan thuis voelen. Dan vormen zij geen getuigenis van Christus, zijn zij geen licht en zout en is er geen eer voor God. Paulus constateerde dat de satan deze poging met succes had ondernomen bij de Thessalonicenzen nadat zij zijn eerste brief aan hen, met daarin de hoop van de opname van de gemeente, hadden ontvangen. Hij schrijft:
Dat u niet snel in uw denken geschokt of verschrikt wordt, noch door geest, noch door woord, noch door brief als van ons…2Thes2:2
De verwarring rondom de gelukkige hoop, de opname van de gemeente was toen al en is nu nog steeds de gemeente binnengekomen door ‘geest’, dat is een uiting van iemand die beweert dit namens God te doen (zie 1Joh4:2-3), of door ‘woord’, een uitleg, of door ‘brief’, een vals beroep op de brieven van Paulus. De Thessalonicenzen waren misleid waardoor ze dachten dat de dag van de Heer ‘er al was’ en dat zou het hele onderwijs van Paulus van de eerste brief, over de hoop van zijn komst, op losse schroeven zetten. Vandaag horen ook wij steeds vaker dat de gemeente door de grote verdrukking (de dag van de Heer) zal moeten gaan en dat de leer van de opname van de gemeente ‘uitgevonden’ is door J.N. Darby (1800-1882). Laten we dus eens nauwkeurig kijken naar wat de Bijbel ons leert.
Er zal een moment komen dat de Heer Jezus de zijnen tot Zich neemt, van de aarde naar het huis van de Vader, van beneden naar boven. Dit noemt 2Thess2:1 ‘onze bijeenvergadering tot Hem’. Ik noem vier Schriftplaatsen die hier direct over gaan. Naast de eerder geciteerde gedeelten uit Joh14 en 1Thess4 zijn dit:
Zie, ik zeg u een verborgenheid. Wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, bij de laatste bazuin; want de bazuin zal klinken, en de doden zullen onvergankelijk worden opgewekt en wij zullen veranderd worden. 1Kor15:51-52
Want ons burgerschap is in de hemelen, waaruit wij ook de Heer Jezus Christus als Heiland verwachten, die het lichaam van onze vernedering zal veranderen tot gelijkvormigheid aan het lichaam van zijn heerlijkheid, naar de werking van de macht die Hij heeft om ook alles aan Zich te onderwerpen. Fp3:20-21
Wij verwachten de Heer uit de hemel. Dit is de ‘komst’ (Gr. parousia= ‘aanwezigheid’ in tegenstelling tot zijn ‘afwezigheid’ nu in deze duistere wereld) van de Heer. Deze komst van de Heer is niet één moment maar is een komst in fasen. Dit is enorm belangrijk in deze hele discussie om te zien. We zien heel duidelijk dat de komst van de Heer uit twee fasen bestaat namelijk:
A:) De komst van onze Heer Jezus Christus en onze bijeenvergadering tot Hem, 2Thes2:1
B:) En dan zal de wetteloze geopenbaard worden, die de Heer Jezus zal verteren door de adem van zijn mond en te niet doen door de verschijning van zijn komst. 2Thes2:8
Er is dus sprake van het tot Zich nemen van de zijnen bij zijn komst én het verteren van de wetteloze bij zijn komst. Deze twee momenten kunnen niet samenvallen aangezien de komst van de wetteloze zal zijn nadat de gemeente is weggenomen (zie onder). De ‘verschijning van zijn komst’ is de openbare, publieke verschijning wanneer elk oog Hem zal zien (Op1:7). Dan zal God ook de door Jezus ontslapenen met Hem brengen (1Thes4:14). Daarom konden de Thessalonicenzen elkaar vertroosten (vs18), want hun ontslapen broeders en zusters zouden dan tóch de komst van de Heer meemaken. Bovendien zullen de levende gelovigen samen met deze opgewekte heiligen de Heer tegemoet gaan in de lucht (vs17) en tijdens zijn verschijning ‘met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid’ (Kol3:4). Dit wordt dan ook voorgesteld oor de legers op witte paarden die de Heer uit de hemel volgen tijdens zijn verschijning in Op19:14, ‘zij die met Hem zijn, geroepenen en uitverkorenen en getrouwen’(Op17:14). Zou de Heer eerst de gelovigen tot Zich nemen om vervolgens meteen weer met hen te verschijnen? Over deze verschijning vanuit de hemel van de Heer Jezus wordt een aantal keer geschreven. Een paar voorbeelden:
En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen in de hemel; en dan zullen alle stammen van het land weeklagen en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken van de hemel met kracht en grote heerlijkheid. Mat24:30, zie ook 25:31, 26:64; Luk17:30
Dat je dit gebod onbesmet en onberispelijk bewaart tot op de verschijning van onze Heer Jezus Christus. 1Tim6:14; 2Tim4:1,8; Tit2:13
Dus de komst van de Heer wordt in de Bijbel als één gebeurtenis gezien, maar in twee fasen (vergelijk de aankondiging in Jes9:5-6 waarbij ook sprake is van twee fasen; zijn komst als baby in vs 5 in de wereld en zijn komst om te heersen in vs6 welke nog niet is geweest) waarbij zijn zichtbare verschijning, ‘met alle heiligen’ (1Thes3:13) duidt op de start van zijn koningschap. Dan zal Hij allereerst alle volken op aarde voor Zich verzamelen en ze van elkaar scheiden, zoals de herder de schapen en de bokken scheidt (Mat25:32). Hij zal ook zijn engelen uitzenden om de uitverkorenen uit Israël te verzamelen (Mat24:31). We zien dat dit iets totaal anders is dan de gelovigen die in de lucht tot Hem worden ‘opgenomen in wolken’ (1Ts4:17). Als de Heer de zijnen tot Zich neemt om vervolgens meteen weer met hen te verschijnen, wie zijn dan deze schapen en deze uitverkorenen? Die zouden dan toch ook opgenomen moeten zijn? Laat Hij dan een deel achter? Uiteraard niet. De uitverkorenen zijn de gelovigen uit Israël die uit de grote verdrukking komen (zie Op7:14).
De vraag: wanneer zal deze opname van de gemeente plaatsvinden? Zal dat voor- tijdens- of na de grote verdrukking zijn, lijkt me daarmee al beantwoord. Over de grote verdrukking spreekt de Heer Jezus in Mat24:21:
Want er zal dan een grote verdrukking zijn zoals er niet geweest is van het begin van de wereld af tot nu toe en er ook geenszins meer zal komen. Mat24:21, zie ook Op7:14
Deze ‘benauwde tijd’ wordt ook in Dan12:1 beschreven en hier doelt de Heer dan ook op. Het is de ‘tijd van benauwdheid voor Jakob’ (Jer30:7), het ‘uur van de verzoeking, dat over het hele aardrijk zal komen, om te verzoeken hen die op de aarde wonen’ (Op3:10, dit is m.i. de hele jaarweek). De grote verdrukking zal een tijd zijn van drie-en-een half jaar (Op11:2; 12:6; 13:5), de laatste helft van de jaarweek van zeven jaar uit Dan9:27. Het zijn de oordelen die over deze aarde zullen komen, waarbij God twee beesten (Op13:1,11) zal toestaan om door ‘de draak’ (Op13:2,3,11) de goddeloze mensheid (inclusief het goddeloze Israël) te misleiden. De hele periode wordt gekenmerkt door oordelen vanuit de hemel.
En van de troon gingen bliksemstralen, stemmen en donderslagen uit; en zeven vurige fakkels brandden voor de troon; dit zijn de zeven Geesten van God. Op4:5
Deze periode onderscheidt zich duidelijk in karakter van onze tijd waarin de troon van de genade (Heb4:16), de troon van de Vader (Op3:21) kenmerkend is en de Heilige Geest als de Trooster is op aarde. Maar wat betreft de gemeente, leert de Bijbel over deze periode van oordelen dat deze niet door deze toorn heengaat maar ‘zij’ de wereld wel.
Veel meer dan zullen wij, nu wij gerechtvaardigd zijn door zijn bloed, door Hem behouden worden van de toorn. Rom5:9
…en zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, die Hij uit de doden heeft opgewekt, Jezus, die ons redt van de komende toorn. 1Thes1:10
Wanneer zij zullen zeggen: Vrede en veiligheid, dan zal een plotseling verderf over hen komen zoals de barensnood over een zwangere, en zij zullen geenszins ontkomen. Maar u, broeders, bent niet in de duisternis, zodat die dag u als een dief zou overvallen; want u bent allen zonen van het licht en zonen van de dag. Wij zijn niet van de nacht of van de duisternis. 1Thes5:3-5
…want God heeft ons niet bestemd tot toorn, maar tot het verkrijgen van de behoudenis door onze Heer Jezus Christus, 1Thes5:9
Omdat u het woord van mijn volharding hebt bewaard, zal Ik ook u bewaren voor het uur van de verzoeking, dat over het hele aardrijk zal komen, om te verzoeken hen die op de aarde wonen. Op3:10
De grote verdrukking zal de ‘komende’ toorn van God zijn, de ‘grimmigheid van God’, de tweede helft van het ‘uur van de verzoeking’ en de dag van de Heer. De mens van de zonde zal zich openbaren (2Thes2:3,8), de zoon van het verderf, de wetteloze, de antichrist (1Joh2:18, 4:3; 2Joh:7). Hij is het beest uit de aarde, ‘en het had twee horens, aan die van een lam gelijk, en het sprak als de draak’ (Op13:11). Voordat deze mens van de zonde, satan in het vlees openbaar kan worden, is er ‘iets’ en ‘iemand’ die hem tegenhoudt:
En nu, u weet wat hem tegenhoudt, opdat hij geopenbaard wordt op zijn tijd. Want de verborgenheid van de wetteloosheid werkt al. Alleen hij die nu tegenhoudt, blijft totdat hij weggenomen wordt. 2Thes2:6-7
De tegenhouder kan niemand anders zijn dan de Heilige Geest die in de gemeente woont. Paulus schrijft ‘u weet wat hem tegenhoudt’, want hij had hen zelf geschreven over de opname in 1Thes4:14-17. Als deze goddelijke Persoon ‘weggenomen’ wordt als de weerhouder (zijn werking op aarde stopt overigens niet), zal de satan pas kunnen komen als de wetteloze. De gemeente kan dus niet tegelijk op aarde zijn met de mens van de zonde, eerst moet de opname plaatsvinden. We vinden dan ook tijdens de grote verdrukking dat de Geest spreekt vanuit de hemel in Op14:13. Hij is dus dan niet meer op aarde, wonend in de gemeente welke immers in de hemel is. Johannes schrijft ook over de wetteloze en de weerhoudende macht:
…en iedere geest die niet Jezus als in het vlees gekomen belijdt, is niet uit God; en dit is de geest van de antichrist, waarvan u gehoord hebt dat hij komt, en hij is nu al in de wereld. U bent uit God, kinderen, en hebt hen overwonnen, omdat Hij die in u is, groter is dan hij die in de wereld is. 1Joh4:3-4
Hoewel er vele valse profeten zijn uitgegaan (1Joh4:1) in de geest van de komende antichrist, kan de volle openbaring van dit kwaad niet komen omdat Hij die in ons is, groter is dan hij (de antichristelijke geest) die in de wereld is. Pas als deze weerhoudende macht is weggenomen als de gemeente wordt opgenomen, zal het kwaad zich snel kunnen ontwikkelen tot aan de wetteloze, de antichrist. We zien deze opname ook voorgesteld in Johannes die een stem hoort en opgenomen wordt in de hemel (Op4:1), waar hij vierentwintig oudsten ziet met witte kleren en gouden kronen (Op4:4). Dit stellen de heiligen voor uit alle tijden die de Heer tegemoet zijn gegaan in de lucht voordat de oordelen gaan losbreken. Nergens in het boek Openbaring vinden we na hoofdstuk 4 gelovigen op aarde die de kenmerken dragen van de gemeente. Sterker nog, er staat:
En hij opende zijn mond tot lasteringen tegen God, om zijn naam te lasteren en zijn tabernakel en hen die in de hemel wonen. Op13:6
Zijn ‘tabernakel’ is in de hemel en is de gemeente die de woonplaats van God is in de Geest (Ef2:22).
En ik zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, uit de hemel neerdalen van God, gereed als een bruid die voor haar man versierd is. En ik hoorde een luide stem vanuit de troon zeggen: Zie, de tabernakel van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen zijn, hun God. Op21:2-3
De gemeente is bij God in de hemel ten tijde van de regering van het beest op aarde, tijdens de grote verdrukking. Immers, na de beschrijving van de zeven gemeenten, de periode van het christelijk getuigenis op aarde staat: ‘Kom hierop en ik zal u tonen wat hierna moet gebeuren’ (Op4:1). Bovendien, als de gemeente wel door de grote verdrukking zou gaan, waarom waren de Thessalonicenzen dan zo geschokt en verschrikt door de gedachte dat de dag van de Heer gekomen was (2Thes2:2)? Ze zouden juist blij moeten zijn want de komst van de Heer zou nabij zijn. Maar hun paniek was vanwege, in hun ogen, de kennelijk misgelopen ‘bijeenvergadering tot Hem’ (2Thess2:1). Dit corrigeert Paulus vervolgens in dit tweede hoofdstuk. Al deze zaken zijn niet door J.N. Darby bedacht, maar juist herontdekt!
Een ander zeer belangrijk argument om de komst van de Heer voor de grote verdrukking te verwachten is dat dit een dagelijkse verwachting is, een levende hoop. Wij hoeven niet eerst allerlei gebeurtenissen af te wachten om de Heer ‘uit de hemelen te verwachten’ (1Thess1:10). De tegenstanders van deze visie noemen het een ‘escape’, een ontsnapping en een vorm van hoogmoed om te denken dat wij wel eventjes de oordelen zullen ontlopen terwijl Israël, dat al zoveel heeft doorgemaakt, wel in deze vreselijke tijd zal lijden. Het zou zelfs een ‘antisemitische’ leer zijn. Dit is echter misleidend want a: lijden nu veel gelovigen in onderdrukking terwijl wij dat niet doen en b: is er in de eindtijd altijd een groep gelovigen die door de grote verdrukking heengaat terwijl de meerderheid van de gelovigen al is ontslapen en c: als God het rechtvaardigt acht het volk Israël op deze manier tot Zich te trekken, wie zijn wij dan om dit te beoordelen?
Wat leert de Bijbel over de dagelijkse verwachting van zijn komst? Nogmaals Joh14.
Laat uw hart niet ontroerd worden. U gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis van mijn Vader zijn vele woningen; als het niet zo was, zou Ik het u hebben gezegd, want Ik ga heen om u plaats te bereiden. En als Ik ben heengegaan en u plaats heb bereid, kom Ik weer en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben. Joh14:1-3
Hier niets over de grote verdrukking, over oordelen, over tekenen aan zon, maan en sterren. Het is alleen zijn komst voor ons die hier in het vooruitzicht wordt gesteld in tegenstelling tot de ‘synoptische evangeliën’. Het oog wordt puur op de hemel gericht, wat geheel past bij de roeping van de gemeente. Paulus schrijft: ‘wij, de levenden die overblijven tot de komst van de Heer’ (1Thes4:15) waarmee hij zichzelf in deze hoop betrekt. Hij verwachtte de komst van de Heer kennelijk tijdens zijn leven evenals de Thessalonicenzen (1Thes1:10). Bovendien schrijft hij dit ‘door het woord van de Heer’ (1Thess4:15) en ook ‘zie, ik zeg u een verborgenheid’ (1Kor15:51) als het gaat over het in een oogwenk veranderen van vergankelijke naar onvergankelijke lichamen. Dit was alles nieuw, niet in eerdere generaties of in het Oude Testament bekend gemaakt (in tegenstelling tot de dag van de Heer waar wel onderwijs over was gegeven, zie 1Thes5:1). Als de Heer tegen de gemeente in Filadelfia zegt dat Hij hen zal bewaren voor het uur van de verzoeking staat er gelijk achter hoe Hij hen zal bewaren: ‘Ik kom spoedig’ Op3:11, letterlijk: ‘snel’, ‘haastig’. Dan zal gebeuren wat er staat geschreven in Rom11:25:
Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend is, opdat u niet wijs bent in eigen oog, dat er voor een deel over Israël verharding is gekomen, totdat de volheid van de volken is ingegaan.
‘De volheid van de volken’ is de beschrijving die Paulus geeft van de gemeente die ingaat in het huis van de Vader.
Ik hoop hiermee te hebben aangetoond dat de Bijbel ons leert dat de Heer Jezus iedere dag kan komen om ons tot zich te nemen. Dit zijn overigens alle ware gelovigen, de Bijbel leert geen selectieve opname van een groep die ‘extra’ geheiligd is o.i.d. In 1Kor15:51 noemt Paulus alle Korinthiërs (‘wij allen’) die zullen worden veranderd bij de opname, terwijl hij hen toch ook tegelijk ‘vleselijk’ noemt (1Kor3:1). De basis is het werk op het kruis, niet onze groei.
Laat de komst van de Heer Jezus voor ons zijn als een krachtige hoop, die ons dagelijks steeds meer verlangend doet uitzien naar Hem. Laten wij in de tussentijd zijn heerlijkheid aanschouwen (2Kor3:18), zodat Hij in ons gestalte krijgt (Gl4:19). Geve dat God ons zijn Zoon in ons openbaart (Gal1:15) opdat Hij zo’n indruk maakt in onze harten dat alles uit liefde tot Hem gebeurt. Dan zullen wij steeds meer op Hem gaan lijken tot eer van Hem, een stukje van het prachtige bruiloftskleed (Op19:8), de vrucht van gerechtigheid (Fil1:10) die er is door Hem.
…om te beproeven wat het beste is, opdat u zuiver en onberispelijk bent tegen de dag van Christus, vervuld met de vrucht van de gerechtigheid die door Jezus Christus is, tot heerlijkheid en lof van God. Fil1:10-11