Er zijn in het evangelie enorme rijkdommen van Gods genade bekend geworden, maar omdat de kennis van Gods woord, de Bijbel steeds meer afneemt, worden deze rijkdommen amper nog geleerd en gekend. Het meeste onderwijs richt zich helaas op de aardse dingen, zoals het koninkrijk, genezing of elementen van de wet waar ik eerder over heb geschreven. Ook het feit dat verreweg de meeste gemeenten zoveel aandacht besteden aan Advent en Kerst bewijzen dat de hemelse zaken niet werkelijk gekend worden zoals zou moeten (zie Gal4:10-11). Eén van de meest geweldige rijkdommen die ons zijn geschonken is het eeuwige leven. In dit artikel wil ik uiteenzetten wat dit eeuwige leven precies is. Hierbij ga ik voorbij aan het feit dat de term ook wordt gebruikt voor het komende koninkrijk (bijv. in Mat25:46) en wil ik me concentreren wat eeuwig leven betekent in de geschriften van Johannes.
We lezen in Johannes 3 een bijzondere geschiedenis. Er komt een Joodse leraar bij de Heer Jezus in de nacht. Deze man krijgt een duidelijke boodschap te horen van Jezus:
Jezus antwoordde en zei tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand opnieuw geboren wordt, kan hij het koninkrijk van God niet zien. Joh3:3
Er kan geen verbinding zijn met God vanuit het vlees. Nicodémus dacht alleen aan onderwijs wel genoeg te hebben, maar hij moest uit God geboren worden. Dan blijkt dat deze Joodse leraar geen idee heeft waar de Heer het over heeft. Hij denkt aan een letterlijk teruggaan in de schoot van zijn moeder (vs4). Dan zegt de Heer iets opmerkelijks:
Als Ik u de aardse dingen heb gezegd en u niet gelooft, hoe zult u geloven als Ik u de hemelse zeg? Joh3:12
De wedergeboorte behoort dus tot de aardse dingen! Het was niet iets nieuws dat de Heer hem vertelde, want Nicodémus had moeten weten uit Ez36:25-27 wat wedergeboorte inhield. Het is een algemeen beginsel dat voor alle mensen van alle tijden geldt, de Heer Jezus zegt immers ook:
Wat uit het vlees geboren is, is vlees; en wat uit de Geest geboren is, is geest. Joh3:6
Dit is een tijdloos principe, de Heer spreekt over ‘iemand’. Zodra een mens erkent, door het woord van God dat hij tegenover de Schepper tekortschiet, en zich bekeert is hij uit God geboren. Het erkennen van God als het gezag (de Koning) boven ons is de voorwaarde, vandaar ook dat wedergeboorte in Joh3 verband houdt met het koninkrijk van God ‘zien’ en ‘binnengaan’ (Joh3:3,5). Iedere gelovige uit iedere tijd die zijn/haar eigen onmacht erkent en de God boven hem/haar is dus uit de Geest geboren.
U die wedergeboren bent, niet uit vergankelijk maar uit onvergankelijk zaad, door Gods levend en blijvend woord. 1Pet1:23
Naar zijn wil heeft Hij ons voortgebracht door het woord van de waarheid, Jak1:18
Wedergeboorte is het resultaat van de werking van de Geest in de ziel van een mens, maar eeuwig leven is iets heel anders. Dit is namelijk verbonden aan geloof in de Zoon van God. Pas toen de Zoon kwam, kon men het eeuwige leven ontvangen, want ‘wie de Zoon heeft, heeft het leven. Wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet’ (1Jh5:12). Het eerste, de wedergeboorte is dus aards, een voorwaarde voor de mens van alle tijden, het tweede is hemels, en alleen voor hen die de Zoon hebben ontvangen als hun leven. Zij behoren niet meer tot deze wereld (Joh17:14,16), maar ze zijn hemels zoals de Heer hemels is (1Kor15:48). De Heer Jezus spreekt namelijk in het vervolg van Johannes 3 als volgt:
En niemand is opgevaren in de hemel dan Hij die uit de hemel is neergedaald, de Zoon des mensen die in de hemel is. En zoals Mozes de slang in de woestijn heeft verhoogd, zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft. Joh3:13-15
Wat nu zo bijzonder is, is dat bij een gelovige in onze tijd, na het kruis, eerst het ‘aardse’ moet gebeuren, namelijk de wedergeboorte en vervolgens het ‘hemelse’, het ontvangen van het eeuwige leven. De wedergeboorte is als het ware het voorbereidende werk van God in iemand om later het eeuwige leven te kunnen ontvangen (Ik ontken uiteraard niet dat deze twee fasen ook tegelijk kunnen plaatsvinden als iemand het woord gepredikt krijgt). Laten we eens kijken naar Cornelius, waar we geïllustreerd vinden dat er een zekere tijd tussen de twee ligt. Petrus geeft de volgende beschrijving van deze heidense hoofdman van de legerafdeling:
…vroom en een man die God vreesde met zijn hele huis, vele aalmoezen gaf aan het volk en voortdurend tot God bad. Hand10:2
Een rechtvaardig man, die God vreest, die een goed getuigenis heeft van het hele volk der Joden. Hand10:22
Deze man was duidelijk opnieuw geboren, aangezien hij God vreesde en er ook bewijzen aanwezig waren dat hij leven uit God had ontvangen. Kennelijk had deze man eerder God erkend als zijn Schepper. Door deze nieuwe geboorte was er een leven in hem dat volkomen tegengesteld was met het leven van het vlees. Dit nieuwe leven trok hem naar God toe. Toch moest Petrus hem het evangelie brengen over de Heer Jezus. Hij zegt: ‘Van Hem getuigen alle profeten dat ieder die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangt door zijn naam’, Hand10:43. Er was dus vergeving van zonden doordat Cornelius geloofde in de Heer Jezus. In Hand11:14 wordt hiervan gezegd dat hij ‘behouden’ is (gered van de toorn van God en met Hem verzoend) en in vs18 staat:
Dus ook aan de volken heeft God de bekering tot het leven gegeven.
Voordat Petrus kwam was Cornelius niet behouden en nog geen kind van God, hoewel er wel resultaat was van leven uit God in hem. God was al aan het werk in zijn ziel. Er was sprake van een ‘nieuw hart’ en een Geest van God die in hem werkte (Ez36:25-27). Maar er was nog geen sprake van eeuwig leven of de Geest van God die in hem woonde. Toen hoorde hij over de Heer Jezus. Cornelius had nu deel aan het leven op grond van geloof, waarvan in Hand13:38 wordt gezegd dat dit het eeuwige leven is. De Heer Jezus had dit al beloofd toen Hij zei:
Mijn schapen horen mijn stem (…) en Ik geef hun eeuwig leven, Joh10:27-28
Cornelius was al een ‘schaap’ geworden door de wedergeboorte, hij vreesde God en bad voortdurend tot Hem. Maar doordat Petrus hem de Heer Jezus verkondigde, ontving hij als wedergeboren man het eeuwige leven erbij. Dit is ook exact wat er staat geschreven in Joh1:12:
Maar allen die Hem hebben aangenomen, hun gaf Hij [het] recht kinderen van God te worden, hun die in zijn naam geloven; die niet uit bloed, niet uit [de] wil van [het] vlees, niet uit [de] wil van een man, maar uit God geboren zijn. Joh1:12-13
Het eeuwige leven heeft alles te maken met het lid worden van de familie van God zoals we zullen zien en hier staat dat zij die uit God geboren zijn, dat die mensen kinderen van God worden doordat ze geloven in de naam van Jezus Christus. Door de inwonende Geest weten zij ook dat zij kinderen van God zijn (Rom8:16). God werkt eerst de wedergeboorte in iemand om die persoon vervolgens eeuwig leven te geven op grond van het geloof in de Heer Jezus.
Wie in de Zoon van God gelooft, heeft het getuigenis in zichzelf; wie God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, omdat hij niet heeft geloofd in het getuigenis dat God heeft gegeven over zijn Zoon. En dit is het getuigenis: dat God ons eeuwig leven heeft gegeven, en dit leven is in zijn Zoon. Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet. 1Joh5:10-12
Het eeuwige leven is ‘in zijn Zoon’, nóg preciezer: De Zoon is het eeuwige leven, zoals er letterlijk staat geschreven in 1Joh5:20: ‘Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven’. Toen de Zoon kwam, kwam het leven. De discipelen hebben in Hem het ware leven ontmoet.
Wat van [het] begin af was, wat wij gehoord, wat wij gezien hebben met onze ogen, wat wij aanschouwd en onze handen betast hebben betreffende het woord van het leven (en het leven is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en ons geopenbaard is). 1Joh1:1-2
Dit leven ‘dat bij de Vader was’ is een hemels leven. Het staat buiten alle tijden en bedelingen, het hoort bij de ‘hemelse dingen’, Joh3:12. De Zoon was van eeuwigheid af ‘in de schoot van de Vader’ (Joh1:18) en zij kenden samen een goddelijke gemeenschap. Dit is het eeuwige leven, de intieme kennis van goddelijke personen. Toen de Zoon van de Vader uitging en in de wereld kwam, werd duidelijk dat God een drie-ene God is, een relationele God in Zichzelf. Daarom zegt de Heer Jezus over het eeuwige leven:
En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus die U hebt gezonden. Joh17:3
Het eeuwige leven is dus niet ‘voor altijd leven’ (wat ook waar is), maar een leven dat wordt gekenmerkt door de kennis van goddelijke personen! Naast het feit dat dit eeuwige leven in ons is als een beginsel, is het ook een atmosfeer waarin wij leven.
En onze gemeenschap nu is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus. 1Joh1:3
De Vader en de Zoon waren in deze familiesfeer van eeuwigheid af en nu wilde God er mensen bij in betrekken! Dit eeuwige leven hoort dus bij de familie van God omdat het is gekend door goddelijke personen. Kinderen van God hebben eeuwig leven en behoren tot de familie van God waar deze atmosfeer van gemeenschap met elkaar wordt beleefd. Wij ‘genieten’ met de Vader van de Zoon en met de Zoon van de Vader. Dit is gemeenschap ‘van de Heilige Geest’ (2Kor13:13). De sfeer van de familie van God is het eeuwige leven. Men wordt deel van die familie door het geloof in de Heer Jezus Christus.
Want u bent allen zonen van God door het geloof in Christus Jezus. Gal3:26
De Heer Jezus introduceerde dit onderdeel zijn van de nieuwe familie voor het eerst aan Maria Magdalena:
Jezus zei tot haar: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren naar mijn Vader; maar ga heen naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader en naar mijn God en uw God. Joh20:17
De Vader van de Heer was nu ook haar Vader geworden. Voor het kruis was dit totaal onbekend. Paulus schrijft het zo:
En omdat u zonen bent, heeft God de Geest van zijn Zoon in onze harten uitgezonden, die roept: Abba, Vader! Gal4:6
Het koninkrijk houdt dus verband met de nieuwe geboorte, maar het eeuwige leven met de familie van God. Dit opnieuw geboren worden om zo het koninkrijk binnen te gaan, is zeker wel onderdeel van Bijbelse profetie, maar het eeuwige leven niet. Dit beleef verborgen totdat de Zoon kwam en de Vader openbaarde. Toen pas werd openbaar, in Hem wat eeuwig leven is in zijn volkomen afhankelijkheid van – en eenheid met de Vader. De verhouding tussen de Vader en de Zoon, hun kennis van elkaar in volkomen harmonieuze gemeenschap, is het eeuwige leven. Het bijzondere is dat God de Vader ook mensen wilde betrekken in deze atmosfeer die tot dan toe alleen werd gekend door de Vader en door de Zoon. Maar de Bijbel leert dat dit eeuwige leven al was beloofd, voordat de tijd begon!
…in de hoop van [het] eeuwige leven dat God, die niet kan liegen, beloofd heeft vóór [de] tijden van de eeuwen, Tit1:2
Paulus, apostel van Christus Jezus door de wil van God, naar de belofte van het leven dat in Christus Jezus is, 2Tim1:1
En dit is de belofte die Hij ons heeft beloofd: het eeuwige leven. 1Joh2:25
Het leven dat de Zoon en de Vader kennen is ook het leven van het huis van de Vader (Joh14:2), van de familie van God. Het ontvangen van de Geest is het bezit hiervan doordat door deze Geest wij ‘Vader’ zeggen tegen God, Gal4:6. De kenmerken van dit eeuwige leven zijn licht en liefde. We lezen in 1Joh1:5 dat God licht is en dat in Hem in het geheel geen duisternis is. Het eeuwige leven is een volkomen rein en heilig leven, goddelijk zuiver en onberispelijk. ‘God is liefde’ lezen we in 1Joh4:8,16 en dus wordt dit eeuwige leven gekenmerkt door de goddelijke ‘agape’-liefde, de liefde die de ander op het oog heeft. De Vader eert de Zoon en de Zoon eert de Vader in hun liefde. Daarom geldt voor hen die het eeuwige leven hebben ontvangen een hogere norm dan die van het koninkrijk. Dáár geldt:
Alles dan wat u wilt dat u de mensen doen, doet u hun ook zo; want dat is de wet en de profeten. Mat7:12
Maar voor ons die het eeuwige leven hebben is er de norm die de Heer geeft in Joh13:34:
Een nieuw gebod geef Ik u: dat u elkaar liefhebt; zoals Ik u heb liefgehad, dat ook u elkaar liefhebt.
Je naaste liefhebben als jezelf is de norm van het koninkrijk, voor wedergeboren gelovigen uit alle tijden. Het nieuwe gebod past bij de familie van God. De Zoon gaf Zichzelf uit liefde voor ons en zo behoren ook wij onze levens in te zetten voor de broeders (1Joh3:16). De Zoon heeft de liefde van de Vader openbaar gemaakt, waar wij in eeuwigheid straks zullen zijn; de atmosfeer van licht, liefde en leven, de gemeenschap van de Vader en van de Zoon in het huis van de Vader waar al deze zaken van eeuwigheid af al zijn geweest. Ieder christelijk gezin behoort iets uit te ademen van dit huis van de Vader. Sommige Schriftplaatsen gebruiken de term ‘eeuwig leven’ ook nog als de toekomstige werkelijkheid van het zijn bij de Vader en de Zoon, in hun koninkrijk (o.a. Rom6:22). Johannes gebruikt het vooral als de huidige zegen, bij Paulus is het vaak toekomstig. Maar beiden spreken over de onnaspeurlijke rijkdommen van Christus en de zegeningen die uit Hem voort zijn gevloeid. Ik hoop dat u dit eeuwige leven hebt en kent, het behoort tot de mooiste, diepste en rijkste zegeningen van het evangelie. Geprezen zij zijn naam!
Grijp het eeuwige leven waartoe je geroepen bent (1Tim6:12).