Door de coronacrisis is de aandacht voor Bijbelse profetieën de afgelopen twee jaar behoorlijk toegenomen. Dat de Heer spoedig komt werd op steeds meer plaatsen verkondigd. Men zag in de gebeurtenissen (terecht) duidelijk de voorafschaduwing van de taferelen die worden beschreven in Openbaring hoofdstuk 13. Velen zijn hierdoor (opnieuw) geïnteresseerd geraakt in het boek Openbaring. Helaas kwamen ook, zoals dat altijd gaat, allerlei vreemde en verkeerde leringen naar voren via het internet. Het is daarom zeer belangrijk om de juiste sleutels te hanteren bij het lezen en bestuderen van dit boek. Zo las ik ergens: ‘Ik ben zelf, door de nauwkeurige studie van het boek Openbaring, tot de overtuiging gekomen dat er géén opname van de gemeente zal plaatsvinden zoals beschreven. en dat bovendien de ‘oudsten’ in Openbaring niet de gemeente voorstellen, en dat Openbaring 2 en 3 dus ook niet een beeld geven van de hele kerkgeschiedenis tot aan het moment van de opname’.
Het is nu niet de plaats om de leer van de opname van de gemeente te bespreken (zie hier en hier). Deze is aan Paulus geopenbaard en niet aan Johannes. De betreffende broeder heeft dus op de verkeerde plaats gezocht. Het gaat mij in dit artikel om de juiste benadering van het boek Openbaring. Het gaat er namelijk niet om hoe we dit boek lezen, maar vanuit welk standpunt. Ik bedoel daarmee dat, als wij niet ten diepste overtuigd zijn van de hemelse roeping en plaats van de gemeente van God, we de gebeurtenissen in dit boek niet goed zullen kunnen duiden. Het is daarom dat we in Openbaring 4:1-2 de juiste sleutel vinden:
Hierna zag ik, en zie, een deur was geopend in de hemel, en de eerste stem die ik gehoord had als van een bazuin, die met mij sprak, zei: Kom hier op en ik zal u tonen wat hierna moet gebeuren. Terstond kwam ik in de Geest; en zie, een troon stond in de hemel en er zat Iemand op de troon.
De tekst begint met ‘hierna’. We hebben in Openbaring 2 en 3 de beschrijving van zeven gemeenten, die de zeven gouden kandelaren worden genoemd in Op1:20 en 2:1. Dit is de beschrijving van het getuigenis van God, de christenheid, op aarde, het ‘wat is’ uit Op1:19. Het is wel degelijk de hele kerkgeschiedenis, want dit hele boek Openbaring is profetie (zie Op1:3). Na deze periode, ‘hierna’, komt Johannes in de Geest in de hemel omdat de Heer Hem daar roept: ‘Kom hier op’. De sleutel is daarom: Johannes zag de gebeurtenissen die zullen plaatsvinden na de periode van de gemeente op aarde, vanuit een hemels perspectief. Op aarde zag Johannes de Heer Jezus buiten de gemeente van Laodicea staan (Op3:20). Hij stond aan de deur. Er is geen plaats voor Hem in de gemeente die door de geest van Laodicea is betoverd. Maar Johannes komt ‘in de Geest’ op die plaats waar alles spreekt van Zijn heerlijkheid, in de hemel.
Wij zijn, zoals Johannes ‘deelgenoten van de hemelse roeping’ (Heb3:1). De komende oordelen die zullen plaatsvinden nadat de gemeente is weggenomen (2Tes2:6-7) mogen wij als hemelse mensen beschouwen vanuit het perspectief van de hemel. Als deze hemelse roeping van de gemeente niet gekend wordt, zullen deze komende oordelen vanuit aards perspectief bekeken worden en niet vanuit een hemels perspectief! Dan zal de lezer en uitlegger van het boek Openbaring meer bezig zijn met het huidige wereldgebeuren en het aardse karakter van de gelovigen. Hij zal zichzelf inbegrepen weten bij de gelovigen tijdens de grote verdrukking omdat hij niet de hemelse roeping van de gemeente kent die de verwerping deelt met de Heer in onze tijd en dus de verdrukking van de kant van satan, maar tijdens de verdrukking van Gods kant, in de hemel is.
Het boek Openbaring schildert een groot contrast tussen ‘hen die op de aarde wonen’ (Op3:10; 13:8) en ‘hen die in de hemel wonen’ (Op13:6). Deze laatste groep is de gemeente en de heiligen van het Oude Testament. Hen vindt je in Openbaring 4 en 5. Zij zijn verheerlijkt met witte kleren en gouden kronen. Dit spreekt niet van engelen die immers onderscheiden worden van hen in hoofdstuk 5:11. Johannes ziet een troon en die troon wordt gekenmerkt door ‘bliksemstralen, stemmen en donderslagen’ plus zeven vurige fakkels welke de zeven Geesten van God zijn (Op4:5). Alles in dit tafereel spreekt van oordeel, terwijl wij nu vandaag leven in de tijd van genade, onder de regering van de troon van de genade (Heb4:16). De Heer Jezus is in Op4:2 de ‘Iemand’ op deze oordeelstroon terwijl Hij vandaag niet is gekomen om te oordelen, maar om te behouden (Joh3:17). de Heilige Geest is in onze tijd de Trooster, de Voorspraak (Joh14:15) en wordt nu niet voorgesteld als de zeven vurige fakkels. Straks, als de tijd van genade voorbij is, wordt de Geest de ‘Geest van oordeel en van uitbranding’ (Jes4:4).
Laten wij de dingen vanuit het juiste standpunt bezien, vanuit de hemel, de plaats waar Christus als het Lam in het midden is. Op aarde verworpen door de wereld en verloochend door de christenheid. In de hemel aanbeden door hen die in de hemel wonen. Dat is de juiste sleutel. Gebruik hem! U zult bijzonder vertroost worden i.p.v. bevreesd voor wat komen gaat. Laat u niet misleiden door de vele stemmen die roepen dat de gemeente door de grote verdrukking moet gaan en dat de opname van de gemeente een fabeltje is. Hij zal u bewaren voor het uur van de verzoeking om u tot Zich te nemen.