Toen nu de volken dit hoorden, verblijdden zij zich en verheerlijkten het woord van de Heer en allen geloofden die tot het eeuwige leven bestemd waren; Hand.13:48

Over het thema ‘uitverkiezing’ is veel te doen. Toen ik onlangs een video plaatste op YouTube waren de reacties niet mals. Ik werd zelfs beschuldigd van het brengen van een valse leer! De vraag is echter niet wat mensen vinden of zeggen, maar wat de Bijbel leert. Het onderwerp ‘uitverkiezing’ blijkt voor de menselijke logica vaak een groot obstakel te zijn, vandaar ook de vele misverstanden over dit thema. Als een mens uit geloof Christus aanneemt als Verlosser, is het dan God die van eeuwigheid af heeft bepaald dat die mens zou gaan geloven? Waar blijft dan onze vrije wil? Dit zijn begrijpelijke vragen. Laten we de verschillende Bijbelteksten eens goed bekijken. We zien dan dat de Bijbel overduidelijk leert dat God van tevoren, dat is voor de grondlegging van de wereld een gezelschap heeft uitverkoren en voorbestemd tot een bepaalde positie.

…zoals Hij ons in Hem heeft uitverkoren voor de grondlegging van de wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Hem in de liefde, terwijl Hij ons tevoren door Jezus Christus tot het zoonschap voor Zichzelf bestemd heeft, naar het welbehagen van zijn wil, Ef.1:4-5

Deze uitverkiezing is los van de zondeval die immers nog niet had plaatsgevonden. God heeft een gezelschap al ver daarvoor uitgekozen, buiten de verantwoordelijkheid van de mens om. Als de mens niet gezondigd had, zou er niemand ooit in de hel gekomen zijn – maar dat zou niets veranderd hebben aan het feit dat God bepaalde mensen heeft uitverkoren om alle hemelse zegeningen te ontvangen boven hun medemensen. De tegenstanders van de uitverkiezing proberen hier onderuit te komen door te beweren dat de brief aan de Efeziërs niet over ons gaat maar over Israël. Nu is dat niet het geval (Paulus schrijft immers ‘aan de heiligen en getrouwen in Christus Jezus’, Ef.1:1. In Christus is ‘nog Jood noch Griek’, Gal.3:28), maar ook al zou dit zo zijn, dan nog leert de tekst dat er een gezelschap is uitverkoren voordat er een wereld was. Andere gedeelten in het Nieuwe Testament zeggen hetzelfde. God heeft in Zichzelf besloten, voor de tijden van de eeuwen dat er een groep mensen (niet: gered zou worden, maar:) aan het beeld van zijn Zoon gelijkvormig zou zijn.

Want hen die Hij tevoren heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd om aan het beeld van zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broeders. En hen die Hij tevoren heeft bestemd, die heeft Hij ook geroepen; en die Hij heeft geroepen, die heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij heeft gerechtvaardigd, die heeft Hij ook verheerlijkt. Rm8:29-30

Niet alleen de gemeente als gezelschap, maar ook iedere individuele gelovige van die gemeente heeft God persoonlijk van tevoren gekend en voorbestemd. Let op dat hier staat dat alles uitgegaan is van God en niets van de mens. Hij bestemt, Hij roept, Hij rechtvaardigt, Hij verheerlijkt. Bovendien staat er ‘tevoren’, dit is ‘voor de grondlegging van de wereld’ zoals Ef.1:4 zegt. Hetzelfde woord ‘tevoren’ wordt door Petrus gebruikt in 1Pet.1:20 om het Lam te beschrijven dat voor de grondlegging van de wereld al gekend was. In 2Tim.1:9 staat dat de genade in Christus Jezus is gegeven aan de kinderen van God ‘voor de tijden van de eeuwen’. Het is ‘het eeuwig voornemen dat Hij heeft opgevat in Christus’ (Ef.3:11). Al deze zaken betreffen de ‘hele raad van God’ (Hand.20:27). Zijn raad is soeverein. Zijn besluiten, voornemens, zijn wil is datgene wat binnen de Godheid is ‘voorgenomen’ met betrekking tot de heerlijkheid van Zijn Zoon, zoals deze in de gemeente zal worden gezien tot in eeuwigheid.

…daar Hij ons de verborgenheid van zijn wil bekend heeft gemaakt, naar zijn welbehagen, dat Hij Zich had voorgenomen in Zichzelf aangaande de bedeling van de volheid der tijden, om alles wat in de hemelen en wat op de aarde is onder een hoofd samen te brengen in Christus; Ef.1:9-10

Gods raad ‘aangaande Zijn Zoon’ (Rm.1:3) zal uiteindelijk tot zijn bestemming en uitvoer komen. God heeft het in zijn hart gehad om alles wat de Zoon van eeuwigheid af bij Hem genoot, aan de gemeente te schenken, de kinderen van God. Het christendom is de openbaring van deze hemelse dingen, die van eeuwigheid af bij God waren, die in het Oude Testament verborgen waren, en die God op zijn tijd, nadat Hij zijn Zoon gezonden had, geopenbaard heeft. De uitverkiezing betreft niet allereerst de verlossing van de zonden, maar het genieten van de hemelse zegeningen in Christus. De eeuwige uitverkiezing betreft de gemeente van God, het lichaam van Christus. Er zijn immers naast de gemeente veel meer mensen die behouden worden, denk aan de gelovigen uit het Oude Testament, die uit de grote verdrukking en tijdens het vrederijk. Geen van dezen zijn onderdeel van de uitverkiezing van voor de grondlegging van de wereld. Men moet dus niet de eeuwige uitverkiezing verwarren met de oplossing van het zondeprobleem!

De hele raad van God heeft dus allereerst betrekking op de gemeente. Alles zal uiteindelijk naar de raad van zijn wil gebeuren (Ef.1:11). Maar we kunnen niet de nadruk alleen leggen op deze ene kant van de waarheid; ‘alleen als je uitverkoren bent kun je geloven’. Dit is waar, de Heer zegt het immers tegen de farizeeën: ‘U gelooft niet, omdat u niet tot Mijn schapen behoort’ (Joh.10:26) en: ‘daarom hoort u niet, omdat u niet uit God bent’ (Joh.8:47). Toch leert de Bijbel ook dat alle mensen die willen, mogen komen (Op.22:17). In de tijd na het kruis worden daarom alle mensen opgeroepen om zich te bekeren en te geloven in het evangelie (Hand.17:30). Hoewel de mens een zondaar is en uit zichzelf nooit God zoekt (Rom.3:11), blijft de mens wel verantwoordelijk.

Er zijn dus twee kanten van de waarheid die beiden voor honderd procent waar zijn. Enerzijds is er de soevereine, uitverkiezende genade van God: (alles wat de Vader Mij geeft, zal tot Mij komen, Joh.6:37a), en anderzijds is er de verantwoordelijkheid van de mens om tot een geloofskeuze te komen (en wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Joh.6:37b). Hierbij moet wel aangemerkt worden dat de mens niet kiest, maar ontvangt. Geloof is het in alle zwakheid en onmacht Jezus ontvangen als Redder en Heer. Allen die Hem hebben aangenomen (‘received’ in het Engels), Joh.1:12. De mens wordt hiertoe in het evangelie opgeroepen.

Deze twee schijnbaar niet te verenigen waarheden worden beiden door de Bijbel geleerd. Hier ligt een onoplosbaar probleem voor de menselijke logica. Ons nietige, menselijke verstand kan dit eenvoudigweg niet vatten. Sommigen concluderen hierdoor ten onrechte dat God ‘dus’ ook een groep heeft voorbestemd om verloren te gaan. De Bijbel spreekt echter nooit over een eeuwig besluit van verwerping. Dat God het hart van mensen verhardt (Rom.9:18) heeft altijd te maken met het feit dat die mensen eerst zelf bewust God hebben verworpen tot een ‘point of no return.’ De ‘vaten van de toorn’ hebben zichzelf tot het verderf toebereid’, terwijl over de vaten van de barhartigheid staat geschreven: ‘die Hij tevoren tot heerlijkheid heeft bereid’ (Rom.9:22-23). ‘Hij’ staat niet in vs22 over het lot van de vaten van de toorn. De leer van de uitverkiezing gaat dus nooit ten koste van de wil van de mens om te geloven. Het is een waarheid die alleen tot gelovigen wordt gesproken opdat zij zich verheugen in Wie God de Vader is.

De conclusies ten aanzien van de uitverkiezing mogen dus niet op grond van menselijke logica worden getrokken, maar moeten altijd in overeenstemming zijn met wat de Schrift leert. Wie zegt: ‘God heeft mensen voorbestemd tot behoud, DUS heeft Hij ook mensen voorbestemd tot het verderf’ heeft geen gelijk want de Bijbel leert dit niet. Wie zegt: ‘de behoudenis is er alleen als iemand gelooft, er kan daarom geen uitverkiezing zijn’, heeft ook geen gelijk. De uitverkiezing is ‘in Christus’ naar ‘het welbehagen van zijn wil.’ God heeft de gemeente uitverkoren om deze positie te bekleden voor Zichzelf, voor zijn eigen vreugde. Het gaat hierbij in de eerste plaats niet om onze zegen, maar om de verlangens van het hart van God. Dat neemt niet weg dat alle uitverkorenen de verantwoordelijkheid hebben om te geloven. Uitverkorenen zijn daarom altijd diegenen die gehoorzamen aan de oproep tot bekering.

Gods volk, de gemeente, ieder persoonlijk lid daarvan, is uitverkoren, maar als iemand het aanbod van genade weigert, is het diens eigen schuld dat hij verloren gaat (2Thes.1:8). Goddelijke verkiezing en menselijke verantwoordelijkheid staan dus nogmaals altijd naast elkaar, hoe moeilijk wij dat ook vinden. In het evangelie van Johannes zien we dat ieder die tot Jezus komt, door de Vader aan Hem gegeven is (Joh.17:6,9,11,24). Maar de mens moet wel willen (Joh.7:17). Iemand die het evangelie gelooft is daarom tegelijk uitverkoren.

…daar wij weten, door God geliefde broeders, dat u uitverkoren bent. Want ons evangelie kwam tot u niet alleen in woord, maar ook in kracht en in de Heilige Geest en in zeer volle zekerheid; u weet immers hoe wij onder u geweest zijn ter wille van u. 1Thes.1:4-5

Paulus en de zijnen ‘weten’ dat de Tessalonicenzen uitverkoren zijn. Hoe wisten ze dat? Ze hadden immers het woord aangenomen.

En daarom ook danken wij God onophoudelijk, dat u, toen u van ons het woord van de prediking van God hebt ontvangen, het hebt aangenomen niet als een woord van mensen, maar, zoals het waarlijk is, als Gods woord, dat ook werkt in u die gelooft. 2Thes.2:13

Het geloof in de waarheid is de verantwoordelijkheid van de mens. Dit blijft overeind staan. Als mensen het aanbod van God afwijzen, is het hun eigen verantwoordelijkheid dat ze verloren gaan.

Daarom, broeders, beijvert u te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken; want door dit te doen zult u beslist nooit struikelen. 2Pet.1:10