dat mij door openbaring de verborgenheid is bekend gemaakt – zoals ik tevoren in het kort geschreven heb; daardoor kunt u, als u dit leest, mijn inzicht opmerken in de verborgenheid van Christus – die in andere geslachten de zonen van de mensen niet bekend is gemaakt, zoals zij nu in de Geest geopenbaard is aan zijn heilige apostelen en profeten: dat zij uit de volken medeerfgenamen zijn en medeingelijfden en mededeelgenoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie, waarvan ik een dienaar ben geworden naar de gave van de genade van God, die mij gegeven is naar de werking van zijn kracht. Mij, de allergeringste van alle heiligen, is deze genade gegeven om de onnaspeurlijke rijkdom van Christus onder de volken te verkondigen, en voor allen in het licht te stellen wat het rentmeesterschap is van de verborgenheid die van alle eeuwen verborgen was in God, die alle dingen geschapen heeft; Efeziërs 3:3-9

Bovenstaand gedeelte is door de apostel Paulus opgeschreven in het Woord van God. We vinden hier zeer belangrijke principes voor het leven van de gemeente van God op deze aarde. Velen zijn vandaag bezig met de Bijbel en noemen zich een christen. Velen hebben oprecht het verlangen de Here Jezus te dienen. Maar helaas is ook aan velen totaal onbekend waar het in dit gedeelte over gaat. Toch denk ik dat het naar de gedachten van God is om niet alleen een volgeling te zijn van Christus, maar ook een getuigenis te vormen van wat er in Hemzelf verborgen is geweest. Laat me dit toelichten.

Paulus schrijft in het bovenstaande gedeelte dat hij was geroepen om een dienaar te zijn van het geheimenis van Christus op twee manieren:

1. Hij was geroepen om onder de volken ‘de onnaspeurlijke rijkdom van Christus’ te verkondigen. Dit geheimenis was van eeuwen af verborgen geweest en niet geopenbaard aan de mensen (Ef3:5), zoals deze nu was geopenbaard aan de apostelen en de profeten. Paulus was het uitverkoren vat om deze dingen mondeling en schriftelijk door te geven aan de gemeente van God. Dit geheimenis houdt in dat de gelovige Jood en de gelovige heiden samen tot een nieuwe mens geschapen zijn, het lichaam van Christus. In vers 6 van Efeziërs 3 wordt dit geheimenis beschreven. In hoofdstuk 2 had hij eigenlijk al gezegd wat dit geheimenis inhield, hier vat hij het nog een keer samen. Paulus gebruikt daarbij drie woorden, die in het OT niet bekend waren:

*Mede-erfgenamen

*Medeleden

*Mededeelgenoten

van de belofte in Christus. Deze belofte is niet terug te vinden in het Oude Testament, maar duidt op dat wat God heeft beloofd aan zijn Zoon (2Tm1:1; Tt1:2). De heidenen delen de rijkdommen van Christus, die de Erfgenaam is van alle dingen (Hb1:2, zie ook Ef1:10-11) en ze delen samen daarin met de Joden. Het eerste deel van de Efezebrief en de brief aan de Kolossenzen (waar meer de nadruk wordt gelegd op de heerlijkheid van Christus Zelf) beschrijven dit geheimenis nog verder.

2. Hij was ten tweede geroepen om in het licht te stellen wat het ‘rentmeesterschap’ van het geheimenis inhield. Het woord ‘rentmeesterschap’ betekent ‘de wet, of de orde van een huis’. Wij kennen het in ons woord ‘economie’. Doordat Joden en heidenen samen in een nieuw bestel zijn gevoegd, namelijk het ene lichaam van Christus, is er een totaal nieuwe situatie ontstaan. Er is dus ook totaal nieuwe orde voor de gemeente, wat Paulus hier het ‘rentmeesterschap’ noemt. Wat was verborgen in God (Ef3:9) moet zichtbaar worden op deze aarde en wel in de gemeente. Het was de bediening van de apostel Paulus wat deze nieuwe orde voor het huis van God, de gemeente nu inhield.

Willen wij weten welke voorschriften en inzettingen deze orde typeren, moeten we ons in het bijzonder richten op de twee brieven aan de Korinthiërs en aan Timotheüs, en in iets mindere mate de brief aan Titus. Gelukkig zijn er gelovigen vandaag die, door goed onderwijs, weten wat de onnaspeurlijke rijkdom van Christus inhoudt. Ze weten wat hun positie is met Hem in de hemelse gewesten (Ef1:3; 2:6). Maar als het gaat om de toepassing van het rentmeesterschap van deze dingen, beginnen de moeilijkheden. Velen denken dat de voorschriften van de apostel Paulus (over de plaats van de vrouw, de bedekking van haar hoofd, het erkennen van oudsten, het inrichten van de eredienst, het functioneren van de gaven etc.) enkel en alleen voor de eerste gemeenten gold. Het zijn ‘cultuurgebonden’ voorschriften, zeggen zij. Maar wij zijn geroepen om alle dingen uit te voeren zoals God het wil. Als we dit doen, dan wordt de gemeente een platform van de veelvoudige wijsheid van God, zoals vers 10 van Ef3 dit zegt: …opdat nu aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten door de gemeente de veelvoudige wijsheid van God bekend gemaakt wordt. Maar helaas, zodra voorschriften en inzettingen worden toevertrouwd aan de mens, ligt falen en mislukking op de loer, zoals de geschiedenis van de gemeente heeft uitgewezen. Men heeft uitgebreid geput uit andere bronnen dan de Schrift alleen. Maar wij hebben de Bijbel en daarin de geïnspireerde woorden van Paulus en dit is genoeg, we hebben niets daarnaast nodig.

Houd tot voorbeeld de gezonde woorden die je van mij gehoord hebt, in geloof en liefde die in Christus Jezus is. 2Tm1:13, zie verder 2Tm3:16-17. De Schriften zijn afdoende om de mens Gods ten volle toe te rusten. Paulus wijst Timotheüs ook nog op hemzelf: …daar je weet van wie je het hebt geleerd (2Tm3:14).

Nu naar de eerste brief aan Korinthe. Er was een bedroevende staat van wanorde in deze gemeente en de apostel, immers geroepen om de orde in de gemeente te bewerken, schrijft hen om de wanorde door instructies weer te veranderen in rentmeesterschap van het geheimenis. In andere woorden: de gemeente was voor de engelen geen getuigenis van de wijsheid van God daar menselijke elementen de boventoon voerden. Er was, naast de serieuze zonde van incest (5:1) een diepere oorzaak die de gemeente ziek had gemaakt. Het was de vorming van verschillende partijen binnen de gemeente die scheuringen veroorzaakte.

Maar ik vermaan u, broeders, door de naam van onze Heer Jezus Christus, dat u allen hetzelfde spreekt en dat er onder u geen scheuringen zijn; maar dat u vast aaneengesloten bent, een van denken en een van bedoeling. Want mij is over u bekend gemaakt, mijn broeders, door de huisgenoten van Chloe, dat er twisten onder u zijn. Ik bedoel dit, dat ieder van u zegt: Ik ben van Paulus, ik van Apollos, ik van Kefas, en ik van Christus. 1Ko1:10-12

Men kwam nog wel als één gemeente samen (11:20), maar waren onderling verdeeld. Deze praktijk beschadigt en ontkent het hele karakter van de gemeente van God. Het geheimenis, dat Jood en heiden in één lichaam zijn gebracht door het volbrachte werk van Christus, wordt in de praktijk geloochend. De partijen waren verschillende groepen die zich, op grond van een sterke mening, in de geest, afscheidde van de anderen. De menselijke geest is erg gevoelig voor het vormen van sektarische groeperingen, doordat het de verschillen van inzicht gebruikt om scheuringen te maken. Deze scheuringen worden altijd gevormd rondom bepaalde mannen (tegenwoordig ook vrouwen) zoals blijkt uit de namen Apollos en Kefas (Petrus). De gaven die deze broeders hadden, werden zo bewonderd dat men hen uitriep tot de leiders van hun partij. Zo gaat het vandaag nog steeds: verschillende groeperingen vormen zich rondom één persoon, wat altijd ingaat tegen de orde die God heeft ingesteld via zijn Woord. Paulus stelt hier het kruis tegenover, die de mens en zijn wijsheid volkomen buiten spel heeft gezet (1:23) en brengt de Geest in die Christus in de gemeente centraal stelt en de kracht en de wijsheid van God is (1:24; 2:12-13). Sommigen zeiden ‘Ik ben van Christus’ (1:12). De gedachte hierachter is het ‘ik’, terwijl Paulus in meervoud zegt: jullie zijn van Christus (3:23). Door Christus als argument te gebruiken, scheiden sommigen zich af en dachten de geestelijke partij te zijn, maar het scheiden zelf is al een bewijs dat men niet handelt naar het rentmeesterschap van het geheimenis: allen zijn van Christus in de gemeente. De waarheid van de gemeente kan niet vastgehouden worden door een partij op te richten die het verdedigt. Het vormen van een partij of een groep is in zichzelf al een ontkenning van de waarheid van de gemeente en wat haar identiteit is. Wel is het belangrijk kwaad uit te sluiten en mensen die vasthouden aan een bepaalde vorm van zonde, buiten de gemeente te plaatsten zoals Paulus instrueert in 1Ko5:13. Zie verder mijn artikel over ’tucht in de gemeente’.

In 1Ko8,9 en 10 vinden we de toepassing van het rentmeesterschap op een bijzondere manier. Omdat zowel Joden als heidenen één lichaam vormen volgens het geheimenis, gaat het in deze hoofdstukken hoe men in de praktijk met de verschillen moet omgaan die er zijn tussen beide groepen. De heidenen brachten hun vrije, makkelijke en brede manier van denken in de gemeente, terwijl de Joden nauwgezet waren en gewend waren volgens de kleinste voorschriften te leven. Vrede tussen deze twee zou alleen mogelijk zijn als de gedachten van God het denken van zowel Jood als heiden zou beheersen. Maar zelfs in de eerste dagen van de gemeente, dat onder direct apostolische gezag stond, waren de problemen op dit gebied al erg groot. Hoe stelde Paulus in deze gevallen het rentmeesterschap van het geheimenis in het licht? Niet door het neerleggen van duidelijke regels, maar door een appèl te doen aan het geweten en gezond geestelijk inzicht! Hij neemt zichzelf als voorbeeld door te zeggen: En ik ben de Joden geworden als een Jood, om de Joden te winnen; hun die onder de wet zijn, als onder de wet (hoewel ik zelf niet onder de wet ben), om hen die onder de wet zijn te winnen; hun die zonder wet zijn; als zonder wet (hoewel ik niet zonder wet voor God ben, maar aan Christus wettelijk onderworpen, om hen die zonder wet zijn te winnen. Ik ben de zwakken een zwakke geworden, om de zwakken te winnen; allen ben ik alles geworden, om in elk geval enigen te behouden. 1Ko9:20-22. Paulus zou op kritiek kunnen rekenen van de heidenen voor bepaalde restricties als hij de Joden bezocht en kritiek van de joden als hij bepaalde vrijheden toestond als hij de heidenen bezocht. Maar hij was wettelijk aan Christus onderworpen en dat was waar hij thuishoorde. Het rentmeesterschap van het geheimenis vraagt niet dat we hem zouden dwingen, of dat hij ons zou dwingen in een precies voorgeschreven en uitgedachte mal. Het is duidelijk uit deze hoofdstukken, dat het naar Gods gedachten en tot zijn vreugde is dat er een aantal zaken is waarvoor geen regels zijn gegeven, maar waarin de heiligen worden getest en geoefend. Door deze oefeningen groeien zij en zijn zij geschikt onderscheid te maken tussen goed en kwaad (Hb5:14). Zie bijv. de kwestie van het afgodenvlees: zou ik eten, of niet? Of 1Ko10:27 zal ik wel of niet gaan eten als ik uitgenodigd wordt? Als ik zo gezind ben dat ik wil gaan, dan volgt de instructie om, naast alles te eten wat wordt voorgezet (10:27), en om het geweten van de ander in ogenschouw te nemen (10:28-29).

Vandaag is er een neiging om óf hem te oordelen die ’te vrij is’ en zo scheuringen te bewerken, óf om diegene te verachten die zich niet nauwgezet houdt aan voorschriften. Rm14 laat zien dat in dit soort kwesties, willen we het rentmeesterschap van het geheimenis goed beheren, mogen we beide neigingen niet toelaten. Laten we dus jagen naar wat de vrede en de onderlinge opbouwing dient. Rm14:19. Dit is wat het rentmeesterschap inhoudt zoals Paulus het in het licht stelde. Als we ons afscheiden van een bepaalde groep vanwege inzichten waarvan we vinden dat de groep ze niet goed ziet, handelen we niet naar het rentmeesterschap van het geheimenis. Formeel nemen we dan de grond in van ‘ik ben van Christus’, waar Paulus tegenin gaat in 1Ko1. Het is weliswaar problematisch als er binnen een gemeente verschillende meningen zijn (en is dat niet overal en van alle tijden?), maar de goddelijke weg is niet het vormen van een groep die zich afzet tegen de andere groep waardoor deze laatste gedwongen wordt een groep ’tegenover’ de ander te zijn. Dit gebeurt wel voortdurend in de politiek, maar mag niet voorkomen onder heiligen. Het vlees mag niet regeren in het afscheiden, maar aan de andere kant is het geweten wel bepalend zodat soms men gedwongen wordt uit een bepaalde kerk of gemeente te gaan als daar elementen worden ingevoerd die dit geweten niet kan toestaan daaraan deel te nemen. Dit is een ander motief. Fijnvandraat schrijft hierover:

Praktisch gezien is dat bijvoorbeeld het geval:

 – als men pertinent weigert gelovigen toe te laten aan het avondmaal, die volgens de Schrift wel toegelaten behoren te worden; dus als men vervalt tot een sektarisch standpunt,

 – als men weigert de Geest toe te staan te gebruiken wie Hij wil in de eredienst of in de dienst des Woords. Dit kan zijn doordat men een onschriftuurlijk ambt instelt: bijv. het ambt van predikant. Het kan ook doordat men het in de praktijk voor anderen onmogelijk maakt deel te nemen aan de dienst, hoewel men in principe zegt deze deelname wel te onderschrijven. Men vervalt dan tot clericalisme,

 – als men tuchthandelingen doordrijft in gevallen waar het kwaad niet duidelijk bewezen is,

 – als men weigert tucht uit te oefenen in gevallen dat het kwaad duidelijk is aangetoond. (jaapfijnvandraat.nl)

 In 1Ko12-14 zien we het rentmeesterschap, of de orde die toegepast wordt wanneer de gemeente samenkomt en welk karakter zulke samenkomsten zouden moeten dragen. De Heer is over alles ‘heer’ en de Geest van God de kracht waarin alles gedaan wordt op de juiste wijze. Zowel in profeteren, als in zingen, als in bidden, als in het breken van brood, alles zou moeten plaatsvinden in de genade en de energie van de Geest van God. Dit is een gevoelig thema, omdat wij als mensen denken samenkomsten zo te moeten invullen als wijzelf denken dat goed is. Zo is vandaag de dag het ‘laagdrempelig’ moeten zijn van de diensten voor ongelovigen een soort mantra geworden waarin vele gemeenten het rentmeesterschap zijn kwijtgeraakt. De Schrift zegt anders. Als er een ongelovige binnenkomt (let op het ‘als’, het was dus zo dat de gemeente samenkwam als allemaal gelovigen) dan zou deze overtuigt worden, niet vanwege de laagdrempelige sfeer die hij herkent vanuit de wereld, maar vanwege het profeteren, dat is spreken vanuit Gods Geest en gebaseerd op Gods Woord. Paulus schreef ‘een gebod van de Heer’ (14:37) voor de gemeente in Korinthe. Wij moeten niet streven naar eigen inbreng en menselijke elementen in onze samenkomsten, maar naar het gebod van de Heer. Hierin is weer veel vrijheid van het geweten, maar evenzo directe instructies wat betreft de orde. De vrouwen dienen te zwijgen in de gemeente (14:34). Dit is direct gekoppeld aan 11:10 waar we zien dat de vrouw een macht op het hoofd moet hebben vanwege de engelen. Dit is weer in verband te brengen met wat ik eerder heb gezegd m.b.t. Ef3:10 dat engelen toeschouwers zijn en de wijsheid van God kunnen observeren in een gemeente die zich ordent naar de gedachten van God. De tijdgeest heeft ons vandaag, zoals altijd, in de greep en in 2Ko6:11-7:1 leert Paulus dat wereldgelijkvormigheid de wortel van al het afwijken is van de orde die God in zijn Woord heeft neergelegd. Wij zijn vaak bezig te strijden tegen verkeerd gedrag aan de oppervlakte, terwijl we de diepere, gewortelde zaak, het gelijk zijn aan de wereld, niet zien.

In 2Tm2:16-26 zien we dat de apostel Paulus opdraagt aan een ieder om het kwaad te ontvluchten dat via dwaalleer (2:16) de gemeente binnen is gekomen.

In een groot huis nu zijn niet alleen gouden en zilveren vaten, maar ook houten en aarden; en sommigen wel tot eer, maar anderen tot oneer. Als dan iemand zich van deze vaten reinigt, zal hij een vat zijn tot eer, geheiligd, bruikbaar voor de Meester, tot alle goed werk toebereid. 2Tm2:20-21

Als wij het rentmeesterschap van het geheimenis willen bewaren, moeten we onszelf bewaren voor iedere valse leer die de gemeente is binnengekomen. Christus en de gemeente zijn één, en Hij is de waarheid (Jh14:6). Daarom mag onwaarheid niet omarmd worden door de zijnen hier beneden.

Er is nog zeer veel te zeggen over dit belangrijke thema. Een paar punten zijn aan de oppervlakte gebracht. Laten we ons afscheiden van het kwaad, ons onttrekken aan de ongerechtigheid, maar dit nooit ten koste doen van de waarheid van het geheimenis zodat we het rentmeesterschap ervan als een kostbare schat bewaren. 

Bron: ‘The administration of the mystery’ door F.B.Hole