Het is noodzakelijk, in onze tijd van verwarring, om nogmaals helder uiteen te zetten wat het verschil is tussen Israël, het aardse verbondsvolk van God en de gemeente, het lichaam van Christus. Steeds meer voorgangers, met name uit de Reformatorische gezindte, maar ook uit de Evangelische, leren namelijk dat de gelovigen uit de heidenen zijn ingevoegd in de gemeente die al bestond vanaf het ontstaan van Israël. Zo schrijft een bekende ‘Israël-predikant’:
De kerk begint dus niet bij Handelingen 2 of Handelingen 10 (Cornelius), zij was er allang voor het christendom. Zij is geformeerd door God zelf, door Abraham en bij de Exodus. De ekklesia of de kuriakè is de aloude gemeente Gods. In die grote gemeente zijn mensen die de tijden doorzien en in Jezus de Messias herkennen en aan die gemeente worden ook heidenen toegevoegd.
De heidenen zijn ingevoegd in Israël, dat de gemeente vormt wordt hier beweerd. Zij menen dus dat de strijd van Paulus (en de overige apostelen) was dat de heidenen die door het geloof ingevoegd waren in Israël zich niet meer hoefden te houden aan de wet zoals Israël dat gewend was. Maar dit is in het geheel niet waar Paulus zich voor inzette, zie hier.
Kennis van de waarheid van de diverse bedelingen waarin God handelt, met ieder hun specifieke kenmerken, is onmisbaar voor het begrijpen van de Bijbelse waarheid (zie hier). Door deze kennis groeien christenen op in wat hun ware hemelse roeping is en wat de kenmerken zijn van de eeuw waarin wij nu leven. Helaas geven vele gelovigen er geen of weinig aandacht aan en wordt dit belangrijke principe door uitleggers genegeerd of zelfs tegengesproken. Om die reden wil ik nog eens benadrukken wat het grote belang is van het begrip van deze dingen.
Tot aan de komst van de Heer Jezus was het prominente thema het volk Israël en Gods wegen met hen, een aards volk. Dit volk wordt ‘Uw gemeente’ genoemd in Ps.74:2 maar dit betekent geenszins dat hiermee de nieuwtestamentische gemeente wordt bedoeld. Het begrip ‘gemeente’ slaat daar op het aardse ook Israël. Vanaf de Pinksterdag tot aan de komst van de Heer Jezus is het niet Israël, maar de nieuwtestamentische gemeente van God, een hemels volk, die Gods voornaamste aandacht heeft. Voordat ik inga op de belangrijkste verschillen tussen deze twee volken, moeten we eerst helder hebben waar we het precies over hebben. Met ‘Israël’ bedoel ik niet alle Joden die nu leven, of het gelovige deel van hen wat we in de Bijbel vinden en nog vasthoudt aan Jahweh.
Met ‘Israël’ bedoel ik wat dat volk is naar het oorspronkelijke plan dat God met hen heeft. Met ‘de gemeente’ (kerk) bedoel ik niet een gebouw, of de aanduiding van een bepaalde groep (zoals in Hand.7:38 en Hand.19:41 het woord ‘gemeente’, ‘vergadering’ wordt toegepast op respectievelijk het volk Israël en de samengestroomde heidenen in Efeze. Het betekent daar gewoon ‘een groep mensen’), maar zij die ‘uitgeroepenen’ (Grieks ‘ecclesia’) zijn uit deze wereld, en door de Heilige Geest zijn verbonden met de verheerlijkte Heer Jezus in de hemel als zijn lichaam. Dit is niet hetzelfde als het Israël van het Oude Testament. Het woord ‘gemeente’ wordt in de Bijbel op drie manieren gebruikt:
*Als het geheel van alle gelovigen op aarde op een bepaald moment (1Kor.10:32; Ef.1:22).
*Als het geheel van alle gelovigen in een bepaalde plaats (1Kor.1:2).
*Als het geheel van alle gelovigen vanaf de verheerlijking van de Heer tot aan zijn komst (Ef.3:23; 5:25).
Als we spreken over het verschil tussen Israël en de gemeente, refereren we aan het laatste, alle gelovigen.
A:) Als Zacharias spreekt over de komende Jezus, noemt hij Hem ‘de Opgang uit de hoogte’ (Luk.1:78). Dit betekent de ‘zonsopkomst’. Met de komst van Christus stond een hele nieuwe tijd aan te breken, een nieuwe dag, een nieuwe bedeling. Nadat Hij had getuigd tot ‘de zijnen’, het volk Israël, en zij Hem verwierpen (Joh.1:11), kondigt Hij iets volkomen nieuws aan, volkomen anders dan dat wat er geweest was:
En ook ik zeg je dat jij Petrus bent, en op deze rots zal Ik Mijn gemeente bouwen. Mat.16:18
Iedere Bijbellezer ziet dat wat de Heer hier aankondigt nog in de toekomst lag. Het is dus pertinent onjuist om te beweren dat de gelovigen uit de heidenen werden ingevoegd in iets dat al bestond, het Israël van het Oude Testament.
De gemeente, het lichaam van Christus, is pas ontstaan toen het Hoofd, de Heer Jezus was verheerlijkt.
B:) Deze nieuwe periode, de nieuwe ‘dag’ zou worden gekenmerkt door genade en niet, zoals in de oude bedeling, door de wet. Israël ontving de wet op de Sinaï waar God zijn eisen op de mens legde. Zij moesten Hem dat wat Hem toekwam, geven hetgeen resulteerde in volkomen falen. God bleef genadig voor hen en vaagde hen niet weg (Ex.33:19), met het oog op Christus die zou komen en de wet een tuchtmeester bleef (Gal.3:24) totdat de genade verscheen in zijn Persoon. Nu geeft God en ontvangt de mens: ‘Want de genade van God, heilbrengend voor alle mensen, is verschenen’ (Tit.2:11). ‘Want uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen en wel genade op genade’ (Joh.1:16). In Christus is een kracht, sterker dan de eisen van de wet.
Maar de wet is daarbij gekomen, opdat de overtreding zou toenemen; maar waar de zonde toenam, is de genade veel overvloediger geworden; opdat, zoals de zonde heeft geregeerd door de dood, zo ook de genade zou regeren door gerechtigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus onze Heer. Rom.5:20-21
C:) De wet was gegeven, niet aan alle mensen, maar alleen aan Israël (Rom.9:4). De genade is in deze bedeling het deel van allen die tot de gemeente behoren. Israël is het onderwerp van de oude bedeling en God handelde met hen nationaal, als een collectief. De voorrechten van de kinderen van Israël bezaten zij dus als geheel als volk, hoewel er individuele zegen was voor eenieder die zijn/haar geloof vestigde op God. Toch handelde Hij met hen als volk, onafhankelijk van de geestelijke staat van het individu. Hun positie voor God was op nationale basis. In de gemeente, het thema van de nieuwe bedeling, is er niets nationaals, integendeel neemt God uit de volken en volk aan voor zijn naam (Hand.15:14).
Ieder die gelooft in de Heer Jezus behoort tot dit nieuwe volk, de gemeente van God. Dit volk is niet nationaal, of internationaal, maar ‘buiten-nationaal’, hemels. ‘Uw burgerschap is in de hemelen’, Fil.3:21. Dit volk is de ‘ene kudde’ uit Joh.10:16, een ‘heilig priesterdom’ uit 1Pet.2:5, de ‘heilige natie’ uit 1Pet.2:9, het ene lichaam van 1Kor.12:13, het ene huis bestaande uit levende stenen (1Pet.2:5), de ene tempel van God (1Kor.3:16), de ene bruid (2Kor.11:2; Op.21:2) en de ene familie bestaande uit de kinderen van God, gelovige Joden en heidenen, die tot ‘één’ zijn vergaderd (Joh.11:52). In de wereld waarvan satan nu de overste is, wordt Christus vertegenwoordigd in de gemeente. Zijn lichaam, de gemeente is de expressie van Hemzelf.
D:) Israël kende een ceremoniële godsdienst bestaande uit de ‘schaduwen’ (Kol.2:17). De gemeente kent de werkelijkheid van de schaduwen, de goddelijke personen waarmee zij verbonden is, de Vader en de Zoon, in de mens Christus geopenbaard. Als we dit niet helder zien, gaan we terug naar de uiterlijke, van oorsprong Joodse ceremoniën.
Want daar de wet een schaduw heeft van de toekomstige goederen, niet het beeld van de dingen zelf, kan zij met dezelfde slachtoffers die men voortdurend elk jaar offert, hen die naderen nooit volmaken. Heb.10:1
De ‘dingen zelf’ zijn aan de gemeente geopenbaard, de ‘hele volheid van God’ (Ef.3:19). De ‘schat in aarden vaten’ is de kennis van God in Christus (2Kor.4:6-7). Het is daarom dat de Heer Jezus Johannes de Doper de grootste noemde van hen die uit vrouwen geboren zijn, maar dat de geringste in het koninkrijk der hemelen groter is dan hij (Mat.11:11). Zij die tot de gemeente behoren zijn niet moreel gezien ‘groter’, maar qua positie. Ze hebben immers de Geest van de Zoon ontvangen, waardoor zij roepen ‘Abba, Vader’ (Gal.4:6), hetgeen Johannes de Doper niet kende. Dit kunnen sommigen niet begrijpen en denken dat ik mij hierdoor boven Israël stel in hoogmoed (Rom.11:21). Dit is in het geheel niet het geval, integendeel. Hoe groter de genade, hoe groter de dankbaarheid en dus de nederigheid.
E:) Israël kende aardse zegeningen, gerealiseerd in het beloofde land. De gemeente kent geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten in Christus (Ef.1:3).
F:) Israël zal, als het is hersteld in de volgende bedeling, op aarde tot zegen zijn van de volken. God heeft zijn volk immers niet verstoten (Rom.11:1)!
Voorzeker, de kustlanden zullen Mij verwachten, en de schepen van Tarsis zullen de eerste zijn om uw kinderen van verre te brengen, hun zilver en hun goud met hen, naar de Naam van de HEERE, uw God, naar de Heilige van Israël, want Hij heeft u verheerlijkt. Vreemdelingen zullen uw muren herbouwen en hun koningen zullen u dienen, want in Mijn grote toorn heb Ik u geslagen, maar in Mijn welbehagen heb Ik Mij over u ontfermd. Uw poorten zullen steeds openstaan; dag en nacht zullen ze niet gesloten worden, opdat men het vermogen van de heidenvolken naar u toe zal brengen en hun koningen [naar u] toe geleid zullen worden. Want het volk en het koninkrijk die u niet zullen dienen, zullen vergaan en die volken zullen totaal verwoest worden. De luister van de Libanon zal naar u toe komen, cipres, plataan en dennenboom tezamen, om de plaats van Mijn heiligdom aanzien te geven, en Ik zal de plaats van Mijn voeten verheerlijken. Ook zullen, zich buigend, naar u toe komen de kinderen van hen die u onderdrukt hebben, en allen die u verworpen hebben, zullen zich neerbuigen aan uw voetzolen, en zij zullen u noemen: Stad van de HEERE, het Sion van de Heilige van Israël. Jes.60:9-14
De gemeente heeft een totaal andere toekomst. Zij zal de heerlijkheid van Christus zijn in de hemel. We zien dan ook in het Jeruzalem ‘dat uit de hemel neerdaalde van God’ de toekomst van de gemeente (Op.21:10). Daar zal zij, vanuit het huis van de Vader, vanuit de hemel regeren over de aarde en de bruid vormen van Christus voor eeuwig.
Wanneer Hij komt om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen en bewonderd te worden in allen die hebben geloofd; want ons getuigenis aan u is geloofd geworden. 2Thes.1:10
Helaas zien vele deze onderscheiden bedelingen niet. Zij leren dat Israël en de gemeente hetzelfde volk is, en dat de gemeente bij Israël wordt gevoegd. Laten wij echter het woord van God recht snijden, strijden voor het geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd (Jud.1:3), de Heer ‘waardig wandelen’ (Kol.1:10) en de wijsheid van God bewonderen.
O diepte van rijkdom, zowel van de wijsheid als van de kennis van God! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen. Rom.11:33