Een stroom van verkeerde leringen overspoelt het christendom in het westen. Een aantal hiervan heb ik op deze site weerlegd. Op deze manier probeer ik dicht te blijven bij het Woord van God. De waarheid maakt vrij, maar we moeten de waarheid wel leren kennen. Eén van de snelst oprukkende leringen op dit moment die afwijkt van de Bijbel, is de ‘genadeleer’. Joseph Prince uit Singapore is een zeer belangrijke exponent van deze leer en in Nederland zijn al diverse gemeenten gestoeld op deze leer. Het komt hier op neer dat men zo eenzijdig de nadruk legt op het feit dat wij gerechtvaardigd zijn door het geloof, dat men de andere kant van de waarheid verwaarloost. Men leert dat wij niet meer onze zonden hoeven te belijden, dit ondanks 1 Johannes 1:9. Men leert ook dat onze zonden geen scheiding meer kunnen maken tussen ons en tussen God. Onze staat heeft geen enkele ‘invloed’ meer op God, er kan dus ook geen ‘blokkade’ meer zijn voor bijv. gebed. Over heiliging spreekt men ook niet meer, want we zijn immers al heilig? Ik las in een preek de volgende zin: ‘In het Nieuwe Verbond belijden we ons geloof in Jezus Christus i.p.v. het belijden van onze zonden om vergeving te ontvangen’. Wat een tragisch door elkaar halen van twee aparte onderdelen van de waarheid!
Het is vaak met dit soort leringen moeilijk om een Bijbels antwoord te geven, omdat men met Bijbelse begrippen komt, maar ze net even in een ander licht stelt. Zo legt men de complete nadruk op het feit dat een gelovige in Christus voor God volkomen aanvaard is. Het eerste deel van de brief aan de Romeinen en ook de brief aan de Hebreeën worden veel aangehaald. We weten inderdaad vanuit de Schrift dat een ieder die zijn vertrouwen stelt op het offer van Christus, voor eeuwig gerechtvaardigd is.
…en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus. Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in zijn bloed, om zijn rechtvaardigheid te tonen, daar Hij de zonden, die tevoren onder de verdraagzaamheid Gods gepleegd waren, had laten geworden – om zijn rechtvaardigheid te tonen, in de tegenwoordige tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is, ook als Hij hem rechtvaardigt, die uit het geloof in Jezus is. Rom3:24-26
En wat te denken van Hebreeën 10:14?
Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden.
Deze geweldige waarheid van God die een zondaar rechtvaardig verklaart, belicht één bepaald aspect van het geloofsleven. De mens is in een nieuwe verhouding tot God gebracht, waarbij God niet meer een Rechter is, maar een Vader. Maar in deze nieuwe verhouding gelden wel degelijk bepaalde regels! Geen enkele relatie bestaat zonder verplichtingen, dus ook niet die van een kind ten opzichte van zijn hemelse Vader. Deze Vader gaat dit kind opvoeden. Zodra er zonde in het leven van het kind niet wordt opgeruimd, volgt er straf, tuchtiging. Dit gaat er niet in bij de aanhangers van de genadeleer. Toch leert de Bijbel overduidelijk dat God zijn eigen volk oordeelt zodra het afwijkt van Hem:
*Na dit alles sloeg de HERE hem met een ongeneeslijke ziekte in zijn ingewanden. 2Kr21:18
*Zie, welzalig de mens, die God kastijdt; versmaad daarom de tucht des Almachtigen niet. Want Hij verwondt en Hij verbindt, Hij slaat en zijn handen helen. Jb5:17,18.
*Komt niet uit de mond des Allerhoogsten het kwade en het goede? Kl3:38
*Ik heb onder u de pest gezonden, zoals in Egypte. Am4:10
*Zie, Ik werp haar op het ziekbed en hen, die met haar overspel bedrijven, breng Ik in grote verdrukking, indien zij zich niet van haar werken bekeren. En haar kinderen zal Ik de dood doen sterven en alle gemeenten zullen inzien, dat Ik het ben, die nieren en harten doorzoek; en Ik zal u vergelden, een ieder naar uw werken. Op2:22,23
Het bekendste voorbeeld is natuurlijk 1 Korinthiërs 11 waar we zien dat God ziekte en overlijden in de gemeente als oordeel ‘zendt’ om hen zo te waarschuwen:
Want wie eet en drinkt, eet en drinkt tot zijn eigen oordeel, als hij het lichaam niet onderscheidt. Daarom zijn er onder u velen zwak en ziekelijk en er ontslapen niet weinigen. Indien wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet onder het oordeel komen. Maar onder het oordeel des Heren worden wij getuchtigd, opdat wij niet met de wereld zouden veroordeeld worden. Vers 29-32
Let op dat de apostel Paulus hier schrijft ‘wij’. Dit is een algemeen principe in het koninkrijk van God. Het oordeel begint bij het huis van God (1Petrus 4:17) zodat dit huis wordt gereinigd van onreinheid. Paulus zelf werd immers ook onder dit oordeel gebracht doordat een engel van de satan hem met vuisten sloeg (2Kor12:7). Deze engel kwam van godswege om hem ‘zwak’ te houden! Dit vindt men maar niks en daarom ligt de nadruk op de rechtvaardiging. Wij gelovigen hebben echter de verantwoordelijkheid om onze zonden te belijden (1Jh1:9) omdat wij zelf moeten leren al wat onrein en zondig is zelf te oordelen. God, onze Vader, vergeeft ons dan niet alleen (een onbegrijpelijk iets voor de aanhangers van de genadeleer, die alle nadruk leggen op het al vergeven zijn), maar Hij reinigt ons van alle ongerechtigheid. Als wij dit nalaten, doet God het voor ons. Het doel is in de eerste brief van Johannes namelijk de zuivere gemeenschap met de Vader en de Zoon! Wij zijn wel wat betreft onze stand rechtvaardig en heilig, maar nog helemaal niet wat betreft onze staat. Deze staat is in de ogen van Johannes vooral de omgang met goddelijke Personen en de blijdschap die dat geeft (1Jh1:1-4), terwijl Paulus de praktische heiliging om zo gelijkvormig te worden aan Christus, voor ogen heeft!
Door alle nadruk te leggen op de stand, creëer je een houding van valse gerustheid. Ik bedoel hiermee niet ten opzichte van je positie, maar wel ten opzichte van je geestelijke leven in de praktijk. De Bijbel leert allebei de kanten: zowel de rechtvaardiging, alsook de geestelijke verantwoordelijkheid. In de Bijbel is die persoon die Jezus belijdt EN navolgt een rechtvaardige. Dit navolgen moet, volgens de genadeleer-aanhangers, gebeuren door je gedachten constant te vullen met wie je bent in Christus. Hoewel dit natuurlijk niet verkeerd is, is dit weer een veel te sterke nadruk op maar één klein aspect. De Bijbel roept daarnaast ook op vele plaatsen op tot het maken van keuzes, iedere dag opnieuw.
Doodt dan de leden, die op de aarde zijn: hoererij, onreinheid, hartstocht, boze begeerte en de hebzucht, die niet anders is dan afgoderij, om welke dingen de toorn Gods komt. Daarin hebt ook gij eertijds gewandeld, toen gij erin leefdet. Ko3:5-7. Dit ‘doden’ is de verantwoordelijkheid van de gelovige die weet dat hij positioneel al gestorven is.
We overwinnen de zonde niet door ‘het besef dat je een rechtvaardige bent, dat Jezus alles heeft betaald en dat het helemaal niet bij je past om verslaafd te zijn (citaat preek)’, maar om bezig te zijn met de Persoon van Christus. De Schrift leert niet dat wij ‘alleen maar’ onze gedachten moeten vullen met dat wij een Rechtvaardige zijn, maar met wie God/Christus Zelf is. De focus ligt uiteindelijk in deze leer toch weer op onszelf: wij zijn rechtvaardig en dat moet onze identiteit bepalen. Nee, zegt de Bijbel, omdat wij gerechtvaardigd zijn, moeten wij de God die dit heeft bewerkt, gaan dienen en aanbidden. De focus moet op God liggen; niet op ons als zondaren, maar ook niet op ons als rechtvaardigen. Schrijft Paulus ergens dat hij daar zijn gedachten mee vult? Lees Fil3:8-14:
Voorzeker, ik acht zelfs alles schade, omdat de kennis van Christus Jezus (Dus niet mijn weten dat ik rechtvaardig ben, DJJ) mijn Here, dat alles te boven gaat. Om zijnentwil heb ik dit alles prijsgegeven en houd het voor vuilnis, opdat ik Christus moge winnen, en in Hem moge blijken (straks als Jezus terugkomt, DJJ) niet een eigen gerechtigheid, uit de wet, te bezitten, maar de gerechtigheid door het geloof in Christus, welke uit God is op de grond van het geloof. (Dit alles) om Hem te kennen en de kracht zijner opstanding en de gemeenschap aan zijn lijden, of ik, aan zijn dood gelijkvormig wordende, zou mogen komen tot de opstanding uit de doden.
Niet, dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, omdat ík ook door Christus Jezus gegrepen ben. Broeders, ik voor mij acht niet, dat ik het reeds gegrepen heb, maar één ding (doe ik): vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus.
Hier zien we dat Paulus jaagt naar het kennen (in een relatie) van Christus en dat hij jaagt naar het doel, dat niet vanzelfsprekend hem al is gegeven, anders hoefde hij er ook niet naar te jagen. De prijs ligt in de toekomst, maar Paulus jaagde er naar met een instelling alsof hij deze prijs ook kon mislopen. Een onbegrijpelijke houding voor een aanhanger van de genadeleer, maar voor de apostel Paulus volkomen in harmonie met zijn positie in Christus.