Over Hem hebben wij veel te zeggen, dat ook moeilijk te verklaren is, omdat u traag bent geworden in het horen. Heb.5:11

De schrijver van de brief aan de Hebreeën en zijn medewerkers hadden ‘veel’ te zeggen over de Heer Jezus. Hij was het brandende Voorwerp van hun harten en van hun onderwijs, maar de Hebreeuwse lezers waren ‘traag’ geworden in het horen. De hemelse glans van Christus en de zegeningen die met Hem verbonden zijn in het christendom, kwamen niet meer binnen in het gehoor en in de harten van de lezers. Ze hadden, gezien de tijd, nu zelf leraars over Christus moeten zijn, maar dit ‘vaste voedsel’ konden zij niet verdragen (Heb.5:12).

Vandaag zijn er vele predikers, voorgangers, leraars en christelijke schrijvers die vanuit de Bijbel de gelovigen onderwijzen. De vraag is of zij ‘veel’ over Hem te zeggen hebben of weinig. Vaak hebben zij ‘veel’ te zeggen over allerlei andere zaken, maar helaas weinig over Hem. Sommigen hebben bijvoorbeeld veel te zeggen over genezing, over Israël, over de juiste bedelingen, over tekenen en wonderen, over de Heilige Geest, over de gaven van de Geest, over het spreken in talen, over bevrijding, over beleving en ervaring, over de tekenen der tijden, etc. Hun hele onderwijs draait voornamelijk om deze zaken, met als gevolg dat er niet ‘veel’ meer over Hem te horen is, maar een ‘beetje’.

Zo was het niet met de schrijver aan de Hebreeën. Zodra mensen ‘veel’ over zaken horen die de aarde betreffen, dan worden zij ‘traag’ in de dingen van Christus. Dat is een geestelijke wetmatigheid. De Hebreeën aan wie de apostel schrijft waren christenen. Hij schrijft immers dat zij ‘deelgenoten van de hemelse roeping’ zijn (Heb.3:1). Het loslaten van het Jodendom was voor hen erg moeilijk. Toch is dat waar de schrijver van de brief op aanstuurt.

Daarom moeten wij des te sterker ons richten naar wat wij gehoord hebben, opdat wij niet misschien afdrijven. Heb.2:1

Laten wij daarom het woord van het begin van Christus laten rusten en voortgaan tot het volkomene, Heb.6:1

Door te zeggen: ’een nieuw’, heeft Hij het eerste oud gemaakt. Wat nu oud is en verouderd, is dicht bij de verdwijning. Heb.8:13

Want daar de wet een schaduw heeft van de toekomstige goederen, niet het beeld van de dingen zelf, kan zij met dezelfde slachtoffers die men voortdurend elk jaar offert, hen die naderen nooit volmaken. Heb.10:1

Laten wij daarom tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, terwijl wij zijn smaad dragen. Heb.13:13

Het Jodendom is vervangen door het christendom (wat niet hetzelfde is als Israël is vervangen door de gemeente, zie hier). De Israëlieten hadden onder het oude verbond immers bewezen dat dit systeem hen niet veranderde. Sterker nog, ze kruisigden via dit systeem de Zoon van God. Iedereen die, na Jezus te hebben beleden als de Messias weer terugkeerde naar het Jodendom en deze belijdenis over Hem weer introk, ‘kruisigde de Zoon van God’, Heb.6:6. Ze maakten Hem zo openlijk te schande door Hem de rug toe te keren en het systeem dat Hem had verworpen weer aan te hangen. Bovendien is Hij de vervulling van dit systeem, ‘de wet’ (Rom.10:4), van het Joodse systeem onder het oude verbond. Het is alles een schaduw, terwijl Christus de werkelijkheid is, Kol.2:16-17. Sommigen waren vol van de schaduwen en misten dat wat deze schaduwen vooruitwierpen, namelijk de zegeningen in Christus.

In het christendom is bovendien alles geloof in tegenstelling tot het Jodendom waarin alles via de zintuigen en de ervaring was. In het christendom is in Christus alles eeuwig, eenmaal volmaakt gemaakt, vast en onwankelbaar, terwijl priesters, offers en rituelen in het Jodendom tijdelijk en vergankelijk waren. Bovendien moesten de offers steeds maar herhaald worden. Dan was er nog het lijden dat de Joodse christenen maar moeilijk konden rijmen met dat wat ze hadden geleerd uit het Oude Testament. Er wordt daar zegen beloofd voor de godvrezende Jood (Deut.28; Lev.26), maar nu zij Jezus beleden als de Messias, was er vervolging en lijden. Was God wel voor hen? De schrijver van de brief (naar alle waarschijnlijkheid Paulus, zie 2Pet.3:15-16) richt daarom alle aandacht op Christus in de heerlijkheid.

Christus is de eeuwige Zoon in hemelse heerlijkheid, Heb.1-2. Christus de volmaakte hemelse hogepriester die ons leidt naar de heerlijkheid, terwijl Hij meevoelt in het lijden en de verzoekingen, Heb.3-8. Christus als het volmaakte offer dat voor ons de hemel opent en ons daarvoor voor altijd geschikt heeft gemaakt, Heb.9-10. Christus als onze toegang tot het heiligdom in alle vrijmoedigheid, Heb.10. Christus als het voorwerp van geloof op weg naar Hem, Heb.11. Gods wegen om ons op dit pad, de wedloop te houden naar Hem, Heb.12. De gezegende plaats op aarde buiten het kamp, dat is de sfeer van uiterlijke godsdienst, tot Hem, Heb.13.

Vandaag is de christenheid grotendeels geworden als het Jodendom van weleer. Men is bezig met uiterlijke zaken zoals prachtige statige kerken en gebouwen, schilderijen en beelden, christelijke feestdagen, Kerstbomen en Kerststallen, de rituele kinderdoop, het aansteken van kaarsen, het plaatsen van- of hangen van kruizen, het dragen van gewaden, het zingen van gewijde muziek, het gebruik van iconen, het aanstellen van voorgangers die allerlei titels dragen, het zoeken van de stilte in kloosters, etc. Samenkomsten appelleren vooral aan het vlees door ‘aantrekkelijk’ te zijn via muziek, optredens, drama, toneel etc. Hierdoor zijn velen ‘traag’ geworden in het horen van de hemelse dingen die typerend zijn voor het christendom.

Laten wij daarom het woord van het begin van Christus laten rusten en voortgaan tot het volkomene (of: de ‘volwassenheid’), Heb.6:1.

Als u nu met Christus opgewekt bent, zoekt dan de dingen die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan Gods rechterhand. Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want u bent gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God. Kol.3:1-3

Waar horen we nog ‘veel’ over Hem? We denken massaal aan het ‘kindje in de kribbe’, maar onderwijs over de hemelse Christus is er nauwelijks. Het resultaat van ‘de volwassenheid’ vinden we in Heb.6:10-12:

Want God is niet onrechtvaardig om uw werk te vergeten en de liefde die u betoond hebt voor zijn naam, doordat u de heiligen gediend hebt en dient. Maar wij begeren dat ieder van u tot het einde toe dezelfde ijver betoont tot de volle zekerheid van de hoop, opdat u niet traag wordt maar navolgers van hen die door geloof en geduld de beloften beërven.

Er zal als vrucht van het zicht op Hem werk zijn vanwege ‘de liefde voor zijn naam’, het dienen van de heiligen. Er zal ijver zijn en volle zekerheid in de hoop, de uiteindelijke behoudenis. Deze zal bestaan uit het met de Heer zijn in de lucht voor altijd (1Thes.4:17), het wonen in het huis van de Vader (Joh.14:2-3), heersen vanuit de hemel in het koninkrijk van God (2Tim.4:18) en God alles in allen (1Kor.15:28) tijdens de eeuwigheid die komt. Er zal geduld zijn in moeiten en strijd door het geloof in Hem en in de hoop die voor ons ligt (Heb.11:1). Het is daarom niet verwonderlijk dat, vanwege het gebrek aan ‘veel’ onderwijs over Hem, deze zaken maar mondjesmaat gevonden worden in de huidige tijd.