God is een God van wonderen. De Bijbel staat vol met zijn machtige daden. Job 9:10 zegt:
Hij doet grote dingen die niemand kan doorgronden; wonderen die niet te tellen zijn.
God gaf grote tekenen en wonderen in de geschiedenis van zijn volk bijvoorbeeld rond de uittocht uit Egypte. Als we willen nadenken over het onderwerp tekenen en wonderen is het belangrijk om alleen te kijken naar wat de Bijbel hier over leert. Er is namelijk veel verwarring over dit thema. Er zijn velen die beweren dat iedere christen geroepen is om wonderen en tekenen te verrichten. Dit wordt vooral gebaseerd op deze tekst:
Hen nu die geloven, zullen deze tekenen volgen: in mijn naam zullen zij demonen uitdrijven, in nieuwe talen zullen zij spreken, en met hun handen zullen zij slangen opnemen, en als zij iets dodelijks drinken, zal het hun geenszins schaden; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen beter worden. Mark.16:16-18
(Een andere tekst waarop men deze gedachte baseert is Joh.14:12, zie hier en hier)
Dit tekstgedeelte staat in een gedeelte waarin Jezus aan zijn discipelen de zendingsopdracht meegeeft. Ze werden de wereld ingestuurd met de opdracht om aan alle schepselen het evangelie te verkondigen (Mark.16:15). We zien dat later ook gebeuren in vers 20:
En zij gingen uit en predikten overal, terwijl de Heer meewerkte en het woord bevestigde door de tekenen die daarop volgden.
Dat Jezus spreekt over tekenen en wonderen is dus duidelijk binnen de context van het verkondigen van het evangelie. De tekenen en wonderen bevestigen het gesproken Woord dat werd gepredikt (lees ook Heb.2:4). Dit was ook in het Oude Testament al zo: de tekenen en wonderen bewezen dat de man een ware profeet van God was. Als bijv. Mozes tegen God zegt: ‘Maar zie, zij zullen mij niet geloven en niet naar mijn stem willen luisteren, want zij zullen zeggen: De HEERE is niet aan u verschenen’ (Ex4:1). Dan antwoordt God: ‘En mocht het zijn dat zij zelfs deze twee tekenen niet willen geloven en niet naar uw stem willen luisteren,’ (Ex4:9). De tekenen bewezen dat God wel degelijk aan Mozes was verschenen en dat hij in diens naam sprak. In Deut.4:34-36 bepaalt Mozes het volk bij deze tekenen. In Psalm 74:9 staat: Onze tekenen zien wij niet, er is geen profeet meer. Dit is exact dezelfde reden als waarom er in het Nieuwe Testament tekenen werden verricht.
In het boek Handelingen vinden we dat het verrichten van tekenen en wonderen niet van elke gelovige zonder meer vermeld wordt, maar van de apostelen. De twaalf waren ooggetuigen geweest van de Heer. De Heer was ‘hen verschenen’ net als aan Mozes vroeger. Vanaf het begin waren ze ooggetuigen geweest. Daar slaat ook de uitdrukking op uit Hand.1:8: Jullie zullen mijn getuigen zijn. Paulus had de verheerlijkte Heer gezien (zie Hand.22:15: Want u zult voor Hem bij alle mensen getuige zijn van wat u hebt gezien en gehoord.). We lezen daarom in Hand.2:43 en 5:12 er heel duidelijk erbij vermeld staan dat de tekenen door de handen van de apostelen werden verricht. Daarbij worden aan Petrus (Hand.5:15; 9:32-41) en aan Paulus (Hand.14:8-11; 19:12; 20:7-12) bijzondere krachten toegeschreven. Buiten de apostelen wordt slechts van Filippus, Stefanus en Barnabas (die trouwens ook apostel wordt genoemd in Hand.14:14) vermeld, dat ze grote tekenen verrichten (Hand.6: 8; 8:13). Dit geeft toch wel te denken, te meer daar Paulus schrijft in 2Kor.12:12:
De tekenen van de apostel zijn onder u met alle volharding verricht door tekenen, wonderen en krachten.
Deze uitspraak zou geen zin hebben gehad als alle gelovigen tekenen en wonderen zouden verrichten. Het was juist een kenmerk van de apostelen. Tekenen en wonderen gebeurden dus vooral door de handen van de apostelen in de Bijbel. Apostel betekent ‘gezondene’. Zij waren als het ware met een speciale volmacht uitgerust. Hun woorden werden vergezeld met tekenen en wonderen zodat de mensen konden zien dat het een boodschap van God was. Zij waren geroepen om het fundament te leggen. Paulus schrijft daarover in Rom.5:18-20
Want ik zal het niet wagen iets te zeggen dat Christus niet door mij gewerkt heeft, om de volken tot gehoorzaamheid te brengen, door woord en werk, in de kracht van tekenen en wonderen, in de kracht van Gods Geest; zodat ik, van Jeruzalem af en rondom tot Illyrië toe, de verkondiging van het evangelie van Christus heb voleindigd, en er een eer in heb gesteld het evangelie te verkondigen daar waar Christus nog niet genoemd was, opdat ik niet op andermans fundament zou bouwen,
Tekenen en wonderen hebben dus de bevestiging ten doel van een boodschap, of van de persoon, die de boodschap brengt. En daarbij gaat het steeds om een nieuw getuigenis. Zo heeft God altijd zijn handelen met de mens begeleid met wonderen en tekenen. Dit was iedere keer weer anders, omdat God iedere keer weer nieuwe dingen deed. Zo is dat in de tijd van Paulus het leggen van een fundament waar nog niet eerder de naam van Jezus is verkondigd (zie 1Kor.3:10 en hierboven in Rom.15). God bevestigde het Woord door tekenen en wonderen. Zo werd aan de hoorders bekend dat het een boodschap is van God. Zo lezen we van de Heer Jezus, dat Hij was, ‘een man door God aan u bevestigd door krachten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden heeft gedaan’ (Hand.2:22). Toen Israël echter Hem verwierp zei Hij:
Een boos en overspelig geslacht verlangt een teken, en het zal geen teken worden gegeven dan het teken van Jona. Mat.16:4
Israël kreeg alleen nog het teken van de dood en opstanding van Jezus. Van Johannes de Doper wordt getuigd: Johannes deed wel geen enkel teken, maar alles wat Johannes van Hem zei, was waar’ (Joh.10:41). De Joden hadden dus kennelijk van Johannes ook tekenen verwacht. Die verwachting was niet vreemd, want in het Oude Testament was voorzegd, dat de Messiaanse tijd met tekenen zouden worden ingeluid (Jes35: 4-7; Jl.2: 28-32). In dit geval gaf God echter geen teken. Misschien om niet het kleinste vermoeden te laten bestaan dat Johannes zelf de Messias zou zijn. Bij het werk van Jezus en later van de apostelen bevestigde God hun optreden echter wel met krachten en tekenen. Zo werd aan Israël bekend dat het koninkrijk was gekomen in de persoon van Jezus. In Jezus (en de discipelen) in de evangeliën omdat Hij de oudtestamentische voorspellingen waarmaakte en bij de apostelen in Handelingen omdat ze de verhoogde Heer verkondigden in een wereld die door afgoden werd geregeerd. Aan de heidenen werd de naam van Jezus verkondigd opdat ze aan Hem gehoorzaam zouden zijn. De tekenen en wonderen bewezen dat Jezus leeft en dat de boodschappers hiervan de waarheid spraken en dat zij ooggetuigen waren van Christus.
We lezen in 1Kor.12:10 dat er kracht om wonderen te verrichten (eigenlijk één woord: ‘krachten’) aan sommigen wordt gegeven, heel duidelijk dus niet aan allen. Paulus zegt vervolgens: ‘zijn soms allen apostelen? (1Kor12:29). Over het algemeen is dit de situatie zoals we die vinden in de begintijd van het christendom. Of er in onze tijd sprake is van dezelfde schaal van tekenen en wonderen is dus niet het geval. Het fundament is immers gelegd, de gemeente van God heeft in de loop van de tijd zijn kracht verloren en is hopeloos verdeeld geraakt. We mogen God niet beperken, maar het geeft wel te denken dat we in een andere tijd leven. Het is een misleiding als men leert dat iedere gelovige zich hiernaar moet uitstrekken. Wij zijn immers geen apostelen.
Wat we goed moeten leren onderscheiden is, dat er een groot verschil is tussen de tekenen en wonderen zoals hierboven beschreven en de wonderen in het leven van gelovigen zelf. God is bij machte gebeden te verhoren en wonderen te verrichten (en laten we dat alsjeblieft niet uit het oog verliezen), maar dat heeft niets te maken met het verrichten van tekenen en wonderen tijdens de verkondiging van het Woord in de apostolische tijd. Wij leven in een tijd waarin we worden opgeroepen in de Bijbel om zonder te zien, toch te geloven:
want wij wandelen door geloof, niet door aanschouwen. 2Kor.5:7
Het koninkrijk dat straks wordt geopenbaard als de Heer Jezus komt, is een rijk van eerst zien en dan geloven. Toch zegt Jezus, als Thomas om de tekenen vraagt:
Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, hebt gij geloofd? Gelukkig zij, die niet gezien en toch geloofd hebben. Joh.20:29
Dit principe is zeer belangrijk en wordt door velen niet gezien. We leven in de tijd van niet zien en toch geloven. Daarom is het belangrijk te weten dat ons geloof de wereld overwint (1Joh.5:4). Het is daarom niet Bijbels om te leren dat wij ons allemaal zouden moeten uitstrekken naar tekenen en wonderen. God geeft dit aan wie Hij wil (1Kor.12:11). Niet ieder is een ‘gezondene’ in de zin van hebbende een speciale bediening. Wij zijn zelf het teken en het wonder. Dit wordt door weinigen begrepen. Wij zijn een brief van Christus (2 Kor.3:3), door de Geest van God levend gemaakt als een getuigenis voor deze wereld. We waren dood in zonden en we zijn levend geworden in Christus. We doen anders en we verlangen andere dingen dan toen. Dat wil niet zeggen dat God niet meer zijn Woord kan bevestigen door tekenen en wonderen daar waar nodig, maar de normale orde voor een gelovige is: niet zien en toch geloven. Door zo te leven zijn wij een zichtbare getuige ,een teken, een wonder van Christus voor onze omgeving.
Ik ben voor velen als een teken geweest, maar U bent mijn sterkte toevlucht. Ps.71:7
Tenslotte: De antichrist zal straks ook door tekenen en krachten trachten zijn zending te bewijzen. Die tekenen dienen dan echter om de leugen ingang te doen vinden (2Thes.2:9). Ook in Mat.24:24-26 waarschuwt Jezus hiervoor:
Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en grote tekenen en wonderen geven om zo mogelijk ook de uitverkorenen te misleiden. Zie, van tevoren heb Ik het u gezegd. Als zij dan tot u zeggen: Zie, Hij is in de woestijn, gaat er niet heen. Zie, Hij is in de binnenkamers, gelooft het niet.
Dit zou ons moeten waarschuwen niet zomaar alle tekenen en wonderen in deze tijd te aanvaarden als zijnde van God. Zoals Jezus drie dagen in het graf was en opstond als een teken, zo is de ‘opstanding’ van Israël ook een teken voor ons vandaag. Pas op voor diegenen die met wonderen en tekenen te koop lopen. Dien de Heer eenvoudig en mocht er op uw prediking aan ongelovigen een bevestiging van God volgen d.m.v. een teken of een wonder, dan dankt u hem daarvoor en gaat u door. Paulus liep niet te koop met wat hij allemaal had meegemaakt. Nee, hij roemde meer in het lijden. Bij ons is het andersom. Er wordt veel getuigt van wonderen en tekenen, maar zelden van het lijden.
Geloof is weten dat God onze Heelmeester is, ook al genezen we niet.
Geloof is weten dat God alle macht heeft, ook al toont Hij die niet.
Geloof is weten dat we in Christus alle kracht hebben ontvangen ook al voelen we ons zwak.
Helaas is deze prediking van het geloof niet zuiver meer. Men richt zich op de zichtbare dingen en wil daarin het geloof zien werken. Mijns inziens is daarmee een belangrijk stuk evenwicht verloren gegaan. De mens is van nature gericht op zichtbare dingen, terwijl de Bijbel de waarde hecht aan de vrucht van de Geest, dat wat inwendig gebeurt. Het gevolg is dat wij christenen zien die teleurgesteld zijn en afhaken. Er is hen veel beloofd, maar er gebeurde niet wat zij verwachtten. Als we christenen leren te leven uit geloof, oogst men sterke, standvastige christenen. Als we hen leren uitzien naar tekenen en wonderen, oogsten we teleurgestelde christenen. Tegelijk moeten we blijven bidden en smeken tot een God van wonderen. Er is dus een evenwicht nodig, opdat we niet afdwalen van wat Gods Woord zegt. Wie een oor heeft, die hoort wat de Geest tot de gemeenten zegt!