Omdat ik keer op keer (en soms niet al te vriendelijk) wordt aangevallen op mijn onderwijs over de opname van de gemeente die zal plaatsvinden vóór de grote verdrukking (in feite vóór de hele laatste jaarweek van zeven jaar van Daniël 9:27) wil ik in dit artikel tien duidelijke bewijzen hiervoor aandragen vanuit de Bijbel. De leer dat de gemeente wordt opgenomen voor de grote verdrukking behoort tot de gezonde leer, en is geen bijzaak, maar essentieel christelijk onderwijs, behorend bij ‘de hele raad van God’ (Hand.20:27). Het is opvallend (maar niet verwonderlijk) dat vlak voor de komst van de Heer Jezus de verwarring over diens komst in sneltreinvaart toeneemt. Zo schreef iemand mij:
‘De gedachte over een opname die elk moment kan plaatsvinden (helaas hoor ik predikers dat in preken regelmatig zeggen) is echter een gruwelijke leugen en misleiding. Er zal nooit een opname zijn van de gemeente voordat Jezus wederkomt in heerlijkheid, en elke lering die dat wel verwacht, is een valse en misleidende. Ik zou dat niet op mijn geweten willen hebben’.
De leer van de opname van de gemeente voordat de oordelen van God komen, is absoluut geen ‘gruwelijke leugen en misleiding’ en ook geen ‘valse en misleidende’ leer. Het is zelfs bespottelijk deze ‘gelukkige hoop’ (Tit.2:13) zo te noemen! Misleiding doet namelijk altijd af aan het werk van de Heer Jezus en deze leer maakt Hem en zijn kruiswerk juist groter omdat de zegen voor de gemeente groter is, tot zijn eer. Zij gaan immers niet door de grote verdrukking maar zijn bestemd ’tot behoudenis’ ervan (1Thes.5:9). Hier, hier en hier heb ik uitgebreid de Schriftplaatsen besproken die dit overduidelijk laten zien.
Voor hun die eenvoudige handvatten willen vanuit de Bijbel zal ik nu de tien duidelijkste Bijbelse bewijzen noemen. Alles staat of valt met het begrip van wat de gemeente van God nu eigenlijk is, zie ook hier, hier en hier. Vooral zij die sterk gericht zijn op de Messiaanse beweging, en daarmee het onderscheid niet erkennen in de wegen van God in de verschillende bedelingen, ontkennen ook de opname van de gemeente voor de grote verdrukking. Zij zijn aards in hun toekomstverwachting omdat zij de gemeente zien als verbonden met Israël. Dan nu de tien bewijzen. De levende en ontslapen christenen behorend tot de gemeente, het lichaam van Christus, worden opgenomen, weggerukt van deze aarde, samen met de ontslapen heiligen van het Oude Testament, voordat de grote verdrukking aanbreekt omdat:
- De Heer zelf zegt: ‘Ik zal u bewaren voor het uur van de verzoeking dat over het hele aardrijk zal komen’, Op.3:10. Niet ‘uit’, maar ‘voor’ het ‘uur’, dus voor deze hele periode. Een beroep in deze doen op het Griekse woord ‘bewaren’ tèreoo ek uit Joh.17:15 alsof daar ‘bewaren’ in de wereld kan worden toegepast op Op.3:10 (alsof het daar ook ‘in de wereld’ betekent) houdt geen stand. Dat ‘bewaren voor’ de boze kan heel goed worden weergegeven als ‘houden buiten bereik van’ de boze – zodat deze geen vat op de gelovige heeft; zie 1Joh.5:18. Bovendien gaat het in Op.3:10 om het bewaren voor het uur van de verzoeking: iemand kan slechts voor deze tijdsperiode van verzoeking bewaard worden als hij buiten die tijdsperiode wordt gehouden, oftewel deze niet meemaakt. Overigens duidt de uitdrukking ‘uur van de verzoeking’ op de zeven jaar van de laatste ‘jaarweek’ van Dan.9:27. De grote verdrukking is de laatste helft hiervan, drie-en -een half jaar als de satan uit de hemel wordt geworpen.
- De laatste zeven jaar (en dus ook grote verdrukking) een tijd van oordeel is voor de wereld, ‘om te verzoeken hen die op de aarde wonen’, Op.3:10. Dit zijn zij die hun hart aan de aarde hebben verknocht, in tegenstelling tot de gemeente die een hemelse roeping heeft. Dit ‘uur’ van de verzoeking zal daarom komen ‘over het hele aardrijk’. Ook is het heel in het bijzonder een periode van verdrukking voor het goddeloze Israël dat de antichrist zal dienen, de ‘periode van de gramschap’ (Dan.8:19; Jes.10:25; 26:25). Verdrukkingen voor gelovigen is iets heel anders dan de grote verdrukking voor de ongelovigen, de toorn van God. Wij zijn dus niet bestemd tot toorn, 1Thes.5:9. Gods toorn is immers al over de Heer Jezus gekomen in onze plaats (De uitdrukking ’toorn’ duidt in de Bijbel op verschillende zaken. De ’toorn van het Lam’ is bijv. het moment van zijn verschijning, maar ‘de komende toorn’ in 1Thes.1:10 omvat de hele periode van oordelen zodra de zegels verbroken worden in Op.6:1. zie verder onder punt 6 en onderaan).
- Als de Heer zou komen na de grote verdrukking en Hij komt ‘met alle heiligen’ (1Thes.3:13), er dus geen gelovigen meer op aarde zijn want die komen met Hem. Dan zijn er dus geen ‘uitverkorenen’ die de engelen zouden kunnen verzamelen op aarde ‘uit de vier windstreken’, Mat.24:31. Hier toon ik aan dat deze ‘uitverkorenen; de verstrooide, gelovige Joden zijn uit de tien stammen van Israël. Jes.65:9 toont overduidelijk aan dat dit de Joden zijn die behouden worden.
- Er geen ‘gelukkige hoop’ is en levende, dagelijkse verwachting dat de Heer ieder moment kan komen, want eerst moeten de gelovigen nog door de grote verdrukking. Een tegenstander van deze visie schreef dat als we niet voorbereid zijn op de antichrist, dat het ‘recept’ is voor de afval. Het is precies andersom: door Hem dagelijks te verwachten worden we bewaard voor de afval.
- De Heer duidelijk zegt dat niemand de dag noch het uur weet van zijn komst (Mat.24:36), maar als de gemeente door de grote verdrukking moet, weten zij dat zij 1335 dagen moeten wachten (Dan.12:12) vanaf de tijd van de gruwel van de verwoesting in de tempel, totdat Hij komt. De opname is feitelijk ‘zijn komst’, de eerste fase daarvan die eindigt met zijn verschijning in heerlijkheid.
- Paulus uitdrukkelijk schrijft in 1Thes.1:10 dat de Heer die uit de hemelen komt ‘ons’ (niet: ‘u’, dus alle gelovigen) redt ‘van de komende toorn’. Dit is niet het eindoordeel voor de grote witte troon maar de toorn van God die zal komen ten tijde van de grote verdrukking en de verschijning van de Heer (2Thes.1:6-8; Op6:16; 11:8: ‘Uw toorn is gekomen’). De Heer zal ons daarvan redden, ervoor zorgdragen dat de gemeente niet in die tijd van toorn komt. ‘Veel meer dan zullen wij, nu wij gerechtvaardigd zijn door zijn bloed, door Hem behouden worden van de toorn’ (Rom.5:9). Als met ’toorn’ hier ‘het eindoordeel’ zou zijn bedoeld, heeft het ‘veel meer’ geen betekenis, immers is de rechtvaardiging door het bloed al de zekerheid van een redding van het eindoordeel.
- De Heilige Geest in het boek Openbaring in de hemel is als de zeven Geesten voor de troon (Op.4:5). Als de gemeente op aarde zou zijn, was de Geest dit ook, maar nergens in het boek Openbaring, na hoofdstuk 4, is dit het geval.
- De gemeente in de hemel is, voorgesteld door de vierentwintig oudsten, voordat de oordelen losbreken, het Lam de boekrol neemt en de zegels verbreekt (Op.4:4; 5:7; 6:1). Ze hebben namelijk verheerlijkte lichamen, de ‘witte kleren’ en die ontvangen zij bij zijn komst, 1Kor.15:51-52. Dus is deze komst al geweest. Zodra het Lam de zegels verbreekt van de boekrol, begint de laatste jaarweek uit Dan.9:27. In het boek Openbaring, waar we de beschrijving van deze laatste jaarweek vinden, lezen we over gelovigen uit Israël en uit de volken (Op.7). Dat bewijst dat de gemeente niet meer op aarde is, want in de gemeente is een dergelijk onderscheid er niet (Gal3:28: ‘Daar is geen Jood of Griek’). Zie ook hier.
- Paulus de Thessalonicenzen geruststelt dat hun ‘bijeenvergadering tot Hem’ (dus gevoegd worden bij een Heer in de lucht; 2Thes.2:1; 1Thes.4:17) echt zal plaatsvinden voordat de dag van de Heer aanbreekt, waarvan zij dachten dat deze al aangebroken was (2Thes.2:3). Zij waren niet verschrikt of geschokt (2Thes.2:2) dat de Heer stond te komen (wat juist blijdschap zou opleveren), maar omdat misleiders hen hadden wijsgemaakt dat de dag van de Heer al aangebroken was (vs3) en zij twijfelden aan het onderwijs van Paulus over de opname voordat deze dag zou komen. Paulus schrijft hen vervolgens dat eerst de wetteloze (de antichrist) geopenbaard moet worden voordat de dag van de Heer begint, hetgeen uiteraard nog niet het geval was (2Thes.2:4-8). De antichrist kan pas openbaar worden als de ‘afval’ is gekomen, de totale verloochening van Christus in de christenheid (2Thes.2:3). Dit kan nooit het geval zijn als de gemeente nog op aarde is.
- De Thessalonicenzen niet hoefden te worden onderwezen in de ‘tijden en gelegenheden’ over de komst van de Heer in heerlijkheid, de dag van de Heer (1Thes.5:1), maar dat zij over de opname ‘onwetend waren’ (1Thes.4:13,15). Ze waren over deze komst van de Heer voor hen nog onwetend, maar over de komst in heerlijkheid (die met hen zou zijn), waar immers de profeten ook over spreken, niet.
Gods gramschap en toorn gaan niet voor een tweede maal over het lichaam van zijn eigen Zoon, wat de gemeente is. De gemeente is het lichaam van Christus op aarde, verbonden met het hoofd in de hemel. Velen zien dit niet, waardoor zij ook deze dingen niet leren. Ik moet ook nog denken aan alle typen in het Oude Testament die al vooruitwijzen naar deze opname voor de grote verdrukking. Denk aan Henoch die werd weggenomen voordat de zondvloed kwam (Gen.5:24), de opname van Elia die Elisa achterliet (2Kon.2) of aan Daniël die niet aanwezig was tijdens de aanbidding van het gouden beeld, maar zijn drie vrienden (typen van het overblijfsel van Israël onder de antichrist) wel (Dan.3).
De Bijbel leert ook nergens dat wij moeten worden ‘voorbereid’ op de grote verdrukking. De hele periode van de gemeente, een hemels volk, op aarde wordt gekenmerkt door verdrukkingen van de kant van de satan (Joh.16:22; 1Pet.1:6-7; 4:12; Jak.1:2). De apostelen roepen op om de komst van de Heer te verwachten als een ‘gelukkige hoop’ (Tit.2:13). De verdrukkers van de gemeente zullen zelf verdrukt worden bij de komst van de Heer (2Thes.1:6). Dit zal zijn tijdens de ‘dag van de Heer’, wanneer zij plotseling worden overvallen door een verderf van Godswege (1Thes.5:3). De heerlijke gevolgen van het werk van onze Heer is dat wij ‘zonen van het licht en zonen van de dag’ zijn (1Thes.5:5). Gods toorn, de dag van zijn wraak (Jes.34:8) zal over hen gaan die in de duisternis zijn, niet over de zonen van het licht.
Nu zijn er nog een paar uitleggers die mij hebben aangeschreven met het argument dat de ’toorn van God’ iets anders zou zijn dan de ‘grote verdrukking’. Volgens hen zal de gemeente door de verdrukking gaan, maar worden bewaard voor de toorn. Dit is wel heel erg gekunsteld. Zonder hier uitgebreid op in te gaan volsta ik met de opmerking dat de ‘grote’ verdrukking wordt gekenmerkt door de heerschappij van de twee beesten uit Op.13. Het feit dat satan macht zal uitoefenen over ‘het hele aardrijk’ (Op.3:10) IS de toorn van God, zijn ‘grimmigheid’ (Op.15:1). De verdrukkingen die christenen meemaken gedurende de laatste tweeduizend jaar komen van de duivel over gelovigen (1Pet.5:8), terwijl de grote verdrukking de toorn van Godswege is over de goddelozen. Als Christus verschijnt aan het einde van deze vreselijke periode zal ‘de toorn van het Lam’ losbreken. Voor die tijd komt zal waar worden wat de Heer Jezus heeft gezegd:
In het huis van mijn Vader zijn vele woningen; als het niet zo was, zou Ik het u hebben gezegd, want Ik ga heen om u plaats te bereiden. En als Ik ben heengegaan en u plaats heb bereid, kom Ik weer en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben. Joh.14:2-3
In tegenstelling tot andere evangeliën waar vooral de zichtbare komst van de Heer wordt beschreven, noemt de Heer geen enkele gebeurtenis die moet voorafgaan aan deze wegneming in de lucht van de gelovigen. Laat u niet wegtrekken bij deze hoop ‘Ik kom spoedig’ (Op.2:16; 3:11; 22:7,12,20):, waardoor u met Hem bezig bent en niet met de komende oordelen van God, die immers op Hem zijn gekomen in uw plaats! Geprezen zij Zijn naam voor eeuwig.